Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5431, 19/00438 en 19/00440 t/m 19/00442

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5431, 19/00438 en 19/00440 t/m 19/00442

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
1 juni 2021
Datum publicatie
11 juni 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:5431
Formele relaties
Zaaknummer
19/00438 en 19/00440 t/m 19/00442

Inhoudsindicatie

BPM. Vermindering (afschrijving).

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers 19/00438, 19/00440, 19/00441 en 19/00442

uitspraakdatum: 1 juni 2021

Uitspraak van de tweeëntwintigste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 maart 2019, nummers AWB 17/6308, AWB 17/6318 en 17/6319 en 17/6320, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekeningen 13 februari 2017, 22 februari 2017, 3 februari 2017 en 2 februari 2017 heeft belanghebbende aangiften in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) ingediend. De volgens deze aangiften verschuldigde bpm is respectievelijk op 14, 23, 7 en 6 februari 2017 voldaan.

1.2.

Met dagtekening 8 en 9 maart 2017 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte.

1.3.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 18 oktober 2017 het bezwaar in de zaak met de hogerberoepsnummers 19/00438 gegrond verklaard en het bezwaar in de zaak met het hogerberoepsnummer 19/00441 ongegrond. In de zaken met de hogerberoepsnummers 19/00440 en 19/00442 zijn de bezwaren bij uitspraken van 17 en 19 oktober 2017 gegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 13 april 2021. Namens belanghebbende is [A] verschenen, bijgestaan door [B] . Van de zijde van de Inspecteur is [C] verschenen, bijgestaan door [D] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

Hoger beroep met nummer 19/00438

2.1.

Belanghebbende heeft de aangifte bpm, met dagtekening 13 februari 2017, ingediend ter zake van de registratie van een Renault Clio (auto 1). De verschuldigde bpm is met behulp van de afschrijvingstabel van artikel 8, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna de Uitvoeringsregeling) berekend op € 360. De bpm is op 14 februari 2017 voldaan. De tenaamstelling en de registratie met kenteken [kenteken1] heeft plaatsgevonden op 6 april 2017.

2.2.

Met dagtekening 18 oktober 2017 heeft de Inspecteur het bezwaar wegens het toepassen van een extra leeftijdskorting gegrond verklaard en een teruggaaf van € 8 verleend. Een rente- en een proceskostenvergoeding zijn niet toegekend.

Hoger beroep met de nummers 19/00440, 19/00441 en 19/00442

2.3.

Belanghebbende heeft in België drie gebruikte schadeauto’s gekocht. Het gaat om een VW Tiguan (auto 2, hoger beroep met nummer 19/00440), een Audi Q3 (auto 3, hoger beroep met nummer 19/00441) en een BMW 1-serie Cabrio 118i Executive (auto 4, hoger beroep met nummer 19/00442). De verschuldigde bpm is voor deze drie auto’s met behulp van een taxatie berekend. Bij elke aangifte is een taxatierapport gevoegd. De auto’s zijn getaxeerd naar de staat waarin deze verkeerde bij de opname van de taxateur op 21 januari 2017 (auto 2), op 3 februari 2017 (auto 3) en op 1 februari 2017 (auto 4). In de taxatierapporten is vermeld dat de betreffende auto schade heeft. De taxateur heeft de kosten van herstel van die schade gecalculeerd en als schade in de rapporten opgenomen. De handelsinkoopwaarde is berekend door aan de hand van de vraagprijzen van drie referentievoertuigen de handelsinkoopwaarde van een soortgelijke, in Nederland geregistreerde gebruikte personenauto in onbeschadigde staat vast te stellen. De handelsinkoopwaarde zonder schade is daarmee berekend op 80% van de gemiddelde vraagprijs van de drie referentieauto’s. Door deze waarde te verminderen met het bedrag van 100% van de gecalculeerde schade is de handelsinkoopwaarde vastgesteld. Voor de drie schadeauto’s zijn de gegevens als volgt:

kenteken

datum aangifte

schade

datum tenaamstelling

berekende bpm aangifte

datum voldoening

2

[kenteken2]

22-02-2017

€ 15.042

14-08-2017

€ 293

23-02-2017

3

[kenteken3]

03-02-2017

€ 25.933

04-05-2017

€ 293

07-02-2017

4

[kenteken4]

02-02-2017

€ 15.111

27-02-2017

€ 411

06-02-2017

De historische nieuwprijzen van de auto’s zijn:

-

Auto 2: € 48.940

-

Auto 3: € 50.278

-

Auto 4: € 47.853

De historische bruto bpm van de auto’s is:

-

Auto 2: € 14.394

-

Auto 3: € 6.426

-

Auto 4: € 8.187

De door belanghebbende gehanteerde cijfermatige onderbouwing van de door haar bij de aangifte gehanteerde handelsinkoopwaarde:

-

Auto 2: 80% van de gemiddelde van de handelsinkoopwaarden van drie referentievoertuigen (€ 14.995, € 15.350 en € 15.750) = € 80% van € 15.365 = € 12.292 minus 100% schade (€ 15.042) = negatief. Handelsinkoopwaarde getaxeerd op € 1.000.

-

Auto 3: 80% van de gemiddelde van de handelsinkoopwaarden van drie referentievoertuigen (€ 33.950, € 35.900 en € 35.995) = 80% van € 35.282 = € 28.224 minus 100% schade (€ 25.933) = € 2.291

-

Auto 4: 80% van de gemiddelde van de handelsinkoopwaarden van drie referentievoertuigen ( € 20.890, € 21.900, en € 22.895) = 80% van € 21.895 = € 17.516 minus 100% schade (€ 15.111) = € 2.405

2.4.

Met dagtekening 17 oktober 2017 heeft de Inspecteur het bezwaar ter zake van auto 2 (VW Tiguan) wegens een gunstiger tussentarief gegrond verklaard en een teruggaaf van € 23 verleend. Een proceskostenvergoeding is niet toegekend.

2.5.

Met dagtekening 18 oktober 2017 heeft de Inspecteur het bezwaar ter zake van auto 3 (Audi Q3) ongegrond verklaard.

2.6.

Met dagtekening 19 oktober 2017 heeft de Inspecteur wegens de door hem toegepaste leeftijdskorting het bezwaar ter zake van auto 4 (BMW Cabrio) gegrond verklaard en een teruggaaf van € 8 verleend. Een proceskostenvergoeding is niet toegekend.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of:

-

de hoogte van het geheven griffierecht in strijd is met het Unierecht,

-

sprake is van een in strijd met het Unierecht vermeend verschil in heffingsmodaliteiten ten aanzien van binnenlandse en uit het buitenland afkomstige auto’s en belanghebbende in verband daarmee aanspraak kan maken op een rentevergoeding wegens de vooruitbetalingsverplichting van de bpm,

-

de Rechtbank en het Hof bevoegd zijn uitleg te geven aan de bepalingen van het Unierecht,

-

de Inspecteur het verdedigingsbeginsel heeft geschonden,

-

voor de Renault Clio de toepassing van de in artikel 8, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling voorziene afschrijvingstabel (hierna: forfaitaire tabel) in strijd is met artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU),

-

voor de VW Tiguan (auto 2), de Audi Q3 (auto 3) en de BMW Cabrio (auto 4) het bepaalde in de onderdelen 3.4 en 3.5 van bijlage I van de Uitvoeringsregeling bpm (hierna: bijlage I) in strijd is met artikel 110 VWEU,

-

voor de Audi Q3 (auto 3) recht bestaat op vermindering van bpm wegens extra leeftijdskorting,

-

de Inspecteur bij vermindering van de verschuldigde bpm van rechtswege en zonder een daartoe ingediend verzoek verplicht is aan belanghebbende een passende rentevergoeding toe te kennen,

-

belanghebbende bij gegrondverklaring van het hoger beroep aanspraak kan maken op een rentevergoeding over het betaalde griffierecht,

-

belanghebbende recht heeft op (integrale) vergoeding van de kosten gemaakt in verband met de behandeling van de bezwaren, het beroep en het hoger beroep, en

-

de Rechtbank het om een wegens overschrijding van de redelijke termijn ingediende verzoek tot een immateriële schadevergoeding in dezelfde samenstelling had moeten beoordelen als de inhoudelijke zaak.

3.2.

Belanghebbende stelt voorts dat zij in aanmerking komt voor een vergoeding voor immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in beroep en in hoger beroep.

4 Beoordeling van het geschil

6 Beslissing