Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5710, 20/00626 t/m 20/00628
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5710, 20/00626 t/m 20/00628
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 8 juni 2021
- Datum publicatie
- 18 juni 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:5710
- Zaaknummer
- 20/00626 t/m 20/00628
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Navorderingsbevoegdheid. Ondernemerschap?
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummers 20/00626, 20/00627 en 20/00628
uitspraakdatum: 8 juni 2021
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 maart 2020, zaaknummers AWB 19/3451, 3456 en 3457, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € € 69.604. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 4.242. Bij beschikking is een vergrijpboete opgelegd van € 6.764.
Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.291. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 3.417. Bij beschikking is een vergrijpboete opgelegd van € 7.268.
Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.052. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.384. Bij beschikking is een vergrijpboete opgelegd van € 7.610.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de bestreden navorderingsaanslagen en beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 17 maart 2020 de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar inzake de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013, 2014 en 2015 en de daarmee samenhangende rentebeschikkingen ongegrond verklaard, de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar inzake de boetebeschikkingen 2013, 2014 en 2015 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar inzake de boetebeschikkingen vernietigd, de boetebeschikkingen 2013, 2014 en 2015 vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2021 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [A] RCA, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door [C] .
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd, welke geacht wordt te zijn voorgelezen.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is per 26 augustus 1993 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met zijn eenmanszaak onder de handelsnaam [X] ’s Vishandel, blijkens de inschrijving een groothandel in vis, schaal- en weekdieren.
Op 1 oktober 2008 heeft belanghebbende [X] 's Visgroothandel B.V. (hierna: de B.V.) opgericht. Belanghebbende is enig aandeelhouder en bestuurder (DGA) van de B.V. Blijkens een namens de Inspecteur opgesteld controlerapport van 21 augustus 2017 is op de website van belanghebbende vermeld – een schermafdruk van de vermelding op de website behoort eveneens tot de stukken van het geding – dat in 2009 alle activiteiten van de eenmanszaak zijn ondergebracht in de BV. Belanghebbende heeft verklaard dat hij een eenmanszaak, die volgens hem bestaat uit werkzaamheden voor horeca-ondernemingen, heeft aangehouden omdat hij nog grote verliezen te verrekenen heeft.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2013, 2014 en 2015 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box I) van nihil. De aangifte IB/PVV 2013 is verzorgd door het kantoor van de gemachtigde. De aangiften IB/PVV 2014 en 2015 zijn verzorgd door Stichting [D] .
De Inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2013, 2014 en 2015 overeenkomstig de aangiften op geautomatiseerde wijze vastgesteld. De aanslag IB/PVV 2013 heeft dagtekening 6 mei 2016, de aanslag IB/PVV 2014 heeft dagtekening 23 februari 2017 en de aanslag IB/PVV 2015 heeft dagtekening 17 maart 2017.
Naar aanleiding van een onder belanghebbende en onder [X] ’s Visgroothandel B.V. gehouden boekenonderzoek heeft de Inspecteur de bestreden navorderingsaanslagen IB/PVV 2013, 2014 en 2015, alsmede de boetebeschikkingen en de beschikkingen belastingrente opgelegd. Het boekenonderzoek is aangekondigd op 28 februari 2017 en gestart op 20 maart 2017.
Tijdens het boekenonderzoek heeft belanghebbende aan de controlerend ambtenaar verklaard dat hij gemiddeld 60 à 70 uur per week werkt voor de B.V. Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren in zijn aangifte IB/PVV geen gebruikelijk loon aangegeven. Datzelfde geldt voor de bijtelling voor het privégebruik van een door de B.V. aan hem ter beschikking gestelde auto.
De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen de hieronder vermelde correcties in het belastbare inkomen uit werk en woning van belanghebbende aangebracht, die resulteren in onderstaande belastbare inkomens uit werk en woning:
2013 2014 2015
gebruikelijk loon € 43.000 € 44.000 € 44.000
resultaat uit ov. werkzaamheden € 14.900 € 17.430 € 16.980
privégebruik auto € 15.769 € 15.769 € 15.884
totaal € 73.669 € 77.199 € 76.824
persoonsgebonden aftrek - € 843 -/- € 772 -/-
verliesverrekening € 4.065-/- € 4.065-/- -
belastbaar inkomen box I € 69.604 € 72.291 € 76.052.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Inspecteur tot navordering niet bevoegd is, of belanghebbende ondernemer is in de zin van artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB) en of de over de met de onderhavige jaren samenvallende tijdvakken nageheven omzetbelasting voor de heffing van IB/PVV in aftrek moet komen op de behaalde opbrengst.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de bestreden navorderingsaanslagen en beschikkingen belastingrente.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde eerste twee vragen ontkennend. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur zich akkoord verklaard met vermindering van de aangebrachte correcties wegens resultaat uit overige werkzaamheden met de op de voet van artikel 37 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) nageheven omzetbelasting.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Zijn aanvankelijke grieven ten aanzien van voorwaartse verliesverrekening naar de onderhavige jaren, heeft belanghebbende in eerste aanleg uitdrukkelijk en ondubbelzinnig prijsgegeven. De (omvang van de) correcties als zodanig bestrijdt belanghebbende niet.