Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6065, 20/00495 t/m 20/00498

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6065, 20/00495 t/m 20/00498

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 juni 2021
Datum publicatie
2 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:6065
Zaaknummer
20/00495 t/m 20/00498

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Objectafbakening. Waardevaststelling.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer(s) 20/00495 tot en met 20/00498

uitspraakdatum: 22 juni 2021

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 februari 2020, nummers AWB 19/5363, AWB 19/5381, AWB 19/5383 en AWB 19/5384 in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van Belastingcentrum Tribuut (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken [a-straat] 5 te [Z] (hierna: de woning) en [a-straat] 8 G9 te [Z] (hierna: de garage), per waardepeildatum 1 januari 2018, voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op respectievelijk € 162.000 en € 17.000. Tegelijk met deze beschikkingen zijn in hetzelfde geschrift de aanslagen onroerendezaakbelasting (OZB), afvalstoffenheffing en rioolheffing gebruiker woning, voor het belastingjaar 2019 vastgesteld.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is in één geschrift tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021. Belanghebbende is, zonder kennisgeving, niet verschenen. De heffingsambtenaar is, zoals aangekondigd in zijn verweerschrift, evenmin ter zitting verschenen. Nu niemand is verschenen is geen proces-verbaal van de zitting opgemaakt.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de woning en van de garage. De woning betreft een in 1965 gebouwde rijwoning met een berging. De inhoud van de woning bedraagt 406 m³ en de oppervlakte van het perceel bedraagt 163 m². De garage, eveneens gebouwd in 1965, heeft een oppervlakte van 26 m².

2.2.

De Rechtbank heeft voor elke in het beroepschrift bestreden beschikking/aanslag een apart beroep geregistreerd, vier in totaal, en per beroep € 47 griffierecht geheven. Bij brieven van 24 september 2019 heeft de Rechtbank partijen geïnformeerd welk zaaknummer op welke beschikking/aanslag ziet.

2.3.

Met dagtekening 10 januari 2020 heeft de Rechtbank partijen een vooraankondiging toegezonden van een geplande mondelinge behandeling van de in 2.2 vermelde zaken in het gerechtsgebouw te Arnhem op 13 februari 2020 in de middag.

2.4.

Nadat geen van beide partijen binnen de gestelde termijn heeft gevraagd om een andere zittingsdatum heeft de Rechtbank partijen bij brieven van 21 januari 2021 uitgenodigd voor het bijwonen van het onderzoek ter zitting van voormelde zaken op de aangekondigde datum, middag en locatie.

2.5.

Bij brief van 10 februari 2020, binnengekomen bij de Rechtbank op 12 februari 2020, heeft belanghebbende onder meer geschreven:

“Ik verzoek u de behandeling van de vier zaken uit te stellen en vervolgens elke zaak in verschillende maanden in te plannen. Mocht dat niet mogelijk zijn, dan wraak ik de behandelende rechter.”

Als bijlage is een brief meegestuurd die is gericht aan de Rechtbank en voorzien van dagtekening 24 december 2019. Die brief ziet, gelet op de daarin genoemde zaaknummers, op andere procedures van belanghebbende met een andere wederpartij dan de in 2.2 vermelde procedures.

2.6.

De griffier van de Rechtbank heeft bij brief van 13 februari 2020 belanghebbende ervan in kennis gesteld dat hij geen uitstel kan verlenen omdat belanghebbende zijn uitstelverzoek te laat heeft ingediend en dat de rechtbank overgaat tot verdere behandeling van het beroep. Bij uitspraak van 14 februari 2020 heeft de Rechtbank de beroepen ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld.

2.7.

Partijen zijn bij brieven van het Hof van 8 december 2020 uitgenodigd het onderzoek ter zitting van voormelde zaken op 20 januari 2021 om 11:00 uur in het gerechtsgebouw te Arnhem bij te wonen.

2.8.

Bij brief van 4 januari 2021, bij het Hof ingekomen op 6 januari 2021, heeft belanghebbende onder meer geschreven:

“Ik verzoek uw Hof de zitting van woensdag 20 januari 2021 om 11.00 uur inzake de zaken met ons kenmerk BK/AR-ARN20/00495, BK/AR-ARN 20/00496, BK/AR-ARN 20/00497 en BK/AR-ARN 20/00498 in uw Paleis van Justitie te Arnhem uit te stellen tot ik veilig en gevaccineerd de zitting bij kan wonen en dan per week niet meer dan één zaak in te plannen. Ik zie mij genoodzaakt de behandelende raadsheren mr. R. A. V. Boxem, mr. J. W. Keuning en mr. W. A. P. van Roij te wraken, omdat zij mijn veiligheid, mijn rechten en mijn leven in gevaar wensen te brengen.”

2.9.

De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden op 18 februari 2021. Belanghebbende is daarbij, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

2.10.

Bij beslissing van 2 maart 2021 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en daarbij onder meer overwogen:

“2.5. Verzoeker heeft verzocht om uitstel van de zitting van 20 januari 2021 en heeft gelijktijdig verzocht om de wraking van de raadsheren. Het had naar het oordeel van de wrakingskamer op de weg van verzoeker gelegen om de reactie van de raadsheren op zijn verzoek om uitstel af te wachten en niet gelijktijdig met dat verzoek al een verzoek om wraking in te dienen. Nu verzoeker heeft nagelaten die reactie af te wachten, kan bij hem op geen enkele wijze de schijn van partijdigheid of vooringenomenheid zijn gewekt. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek daarom afwijzen.

2.11.

Partijen zijn vervolgens bij brieven van 18 maart 2021 uitgenodigd het onderzoek ter zitting van voormelde zaken op 12 mei 2021 om 13:30 uur in het gerechtsgebouw te Arnhem bij te wonen. In de aan belanghebbende begeleidende brief is gewezen op de mogelijkheid bij het Hof om zittingen via digitale weg te laten plaatsvinden en dat, indien binnen de gestelde termijn niets van belanghebbende wordt vernomen, het Hof ervan uitgaat dat de fysieke zitting doorgang vindt.

2.12.

Bij brief van 4 mei 2021, bij het Hof ingekomen op 6 mei 2021, heeft belanghebbende onder meer geschreven:

“Ik verzoek uw Hof de zitting van woensdag 12 mei 2021 om 13.30 uur inzake de zaken met ons kenmerk BK/AR-ARN20/00495, BK/AR-ARN 20/00496, BK/AR-ARN 20/00497 en BK/AR-ARN 20/00498 in uw Paleis van Justitie op Walburgstraat 2-4 te Arnhem uit te stellen tot ik veilig en gevaccineerd de zitting bij kan wonen en dan per week niet meer dan één zaak in te plannen. Ik zie mij genoodzaakt de behandelende raadsheren mr. A. J. H. van Suilen, mr. M. G. J. M. van Kempen en mr. W. A. P. van Roij te wraken, omdat zij mijn veiligheid, mijn rechten en mijn leven in gevaar wensen te brengen.”

2.13.

Bij aangetekend en per gewone post verzonden brieven van 7 mei 2021 heeft het Hof belanghebbende erover geïnformeerd dat het verzoek om verdaging niet wordt ingewilligd en het verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen nu de aangevoerde wrakingsgrond eerder door de wrakingskamer is afgewezen (zie 2.10.). In de brief is voorts vermeld dat deze beslissingen ter zitting en in de uitspraak zullen worden gemotiveerd en dat belanghebbende ook aan het Hof kan vragen de zaak af te doen op basis van de stukken zonder voorafgaande zitting. Uit informatie van Track & Trace van PostNL blijkt dat de aangetekend verzonden brief op 8 mei 2021 is afgeleverd op het bij het Hof bekende adres van belanghebbende, zijnde [a-straat] 5, [Z] .

3 Geschil

3.1.

In geschil is of:

- de zaak overgedaan moet worden door een andere Rechtbank wegens het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid van de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan;

-

de woning en de garage ten onrechte als afzonderlijke objecten voor de Wet WOZ in aanmerking zijn genomen;

-

de waarden van de woning en de garage op de waardepeildatum 1 januari 2018 te hoog zijn vastgesteld;

-

de aanslagen afvalstoffenheffing en rioolbelasting ten onrechte zijn opgelegd;

-

de Rechtbank ten onrechte vier keer griffierecht van belanghebbende heeft geheven;

-

belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 100.000.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend. De heffingsambtenaar beantwoordt de vragen in tegengestelde zin.

3.3.

Voor een motivering van de standpunten van de partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing