Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6292, 19/01583 t/m 19/01598, 19/01642 t/m 19/01654, 19/01656 t/m 19/01671, 19/01673 t/m 19/01693

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-06-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6292, 19/01583 t/m 19/01598, 19/01642 t/m 19/01654, 19/01656 t/m 19/01671, 19/01673 t/m 19/01693

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
29 juni 2021
Datum publicatie
9 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:6292
Zaaknummer
19/01583 t/m 19/01598, 19/01642 t/m 19/01654, 19/01656 t/m 19/01671, 19/01673 t/m 19/01693

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Ontvankelijkheid beroep. Ontoereikende machtiging.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 19/01583 t/m 19/01598, 19/01642 t/m 19/01654, 19/01656 t/m 19/01671, 19/01673 t/m 19/01693

uitspraakdatum: 29 juni 2021

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] I BV,

[X] II BV,

[X] III BV,

[X] IV BV,

[X] V BV, en

[X] BV, te [Z] (hierna: belanghebbenden)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 september 2019, nummers UTR 18/4978, UTR 18/5014, UTR 18/5019, UTR 18/5021, UTR 18/5023, UTR 18/5024, UTR 18/5040, UTR 18/5062, UTR 18/5063, UTR 18/5065, UTR 18/5068, UTR 18/5073, UTR 18/5078, UTR 18/5081, UTR 18/5083, UTR 18/5086, UTR 18/5011, UTR 18/5026 t/m UTR 18/5037, UTR 18/5039, UTR 18/5042 t/m UTR 18/5053, UTR 18/5056 t/m UTR 18/5058, UTR 18/5067, UTR 18/5069 t/m UTR 18/5072, UTR 18/5074 t/m UTR 18/5077, UTR 18/5079, UTR 18/5087, UTR 18/5090 t/m UTR 18/5092, UTR 18/5094, UTR 18/5095, UTR 18/5097, UTR 18/5119, UTR 19/198 t/m UTR 19/200, in het geding tussen belanghebbenden en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen van 28 februari 2018 de waarde van 66 onroerende zaken te Utrecht (hierna: de onroerende zaken) voor het kalenderjaar 2018, naar waardepeildatum 1 januari 2017, vastgesteld.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar van 21 november 2018 de vastgestelde waarden gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 12 september 2019 – aan partijen verzonden op 30 september 2019 – de beroepen niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet overleggen van toereikende machtigingen.

1.4.

Belanghebbenden hebben op 6 november 2019 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Daarvoor zijn griffierechten betaald van vijfmaal € 519.

1.5.

De heffingsambtenaar heeft op 1 oktober 2020 verweerschriften ingediend.

1.6.

Belanghebbenden hebben nadere stukken ingediend.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2021. De zaken zijn gezamenlijk behandeld. Eén van de raadsheren heeft aan het onderzoek ter zitting deelgenomen door middel van een beeldverbinding, dus zonder fysiek aanwezig te zijn in de zittingszaal. Partijen hebben zich daartegen niet verzet. Namens belanghebbenden is verschenen mr. [A] . Namens de heffingsambtenaar is verschenen [B] .

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

2.1.

Namens belanghebbenden heeft mr. D [A] (hierna: [A] ) op 31 december 2018 beroepschriften bij de Rechtbank ingediend. Daarin heeft [A] vermeld dat hij als gemachtigde optreedt.

2.2.

De Rechtbank heeft bij per aangetekende post verzonden brieven van 2, 3 en 4 januari 2019, gericht aan [A] , de ontvangst van de beroepschriften bevestigd en hem gevraagd om binnen vier weken na de dagtekening van de brief een machtiging toe te sturen. In deze brieven is verder erop gewezen dat de beroepen niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard als niet aan het verzoek wordt voldaan.

2.3.

In reactie hierop heeft [A] op 31 januari 2019 uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel overgelegd alsmede een organogram van het concern en de statuten van belanghebbenden. Aan het verzoek van de Rechtbank om toezending van een machtiging heeft [A] echter niet voldaan. [A] heeft volstaan met een verwijzing naar een machtiging van 16 maart 2018, ondertekend door [C] (hierna: [C] ), die hij in de bezwaarfase aan de heffingsambtenaar had overgelegd.

2.4.

Ook ter zitting van de Rechtbank heeft [A] nogmaals een machtiging van alleen [C] ingebracht. De Rechtbank heeft ter zitting het onderzoek gesloten en de zaak niet aangehouden om [A] nogmaals de gelegenheid te geven een toereikende machtiging over te leggen. Redengevend daarvoor is dat de Rechtbank bij brieven van 2, 3 en 4 januari 2019 [A] al gelegenheid had geboden een goede machtiging over te leggen, dat [A] in eerdere zaken al was gewezen op onvolledigheid van de overgelegde machtigingen in het licht van de uittreksels uit het handelsregister, en dat de heffingsambtenaar in de verweerschriften in de zaken van [X] II en IV BV twijfels had geuit over de toereikendheid van de machtigingen van [A] zodat [A] daarop bedacht kon zijn.

2.5.

De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 12 september 2019 overwogen dat gelet op de statuten en uittreksels uit het handelsregister belanghebbenden slechts vertegenwoordigd kunnen worden door [C] , [D] en [E] (hierna: [D] respectievelijk [E] ) gezamenlijk, dat de overgelegde machtigingen uitsluitend zijn ondertekend door [C] , dat deze machtigingen niet toereikend zijn en dat de beroepen derhalve niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

2.6.

Namens belanghebbenden heeft [A] op 6 november 2019 hoger beroep bij het Hof ingesteld. Daarbij zijn drie identieke (ondertekende) machtigingen van 2 oktober 2019 overgelegd waarin [C] , [D] en [E] ieder voor zich het volgende verklaren:

“VOLMACHT INZAKE WOZ/OZB/WATERSCHAPSBELASTINGEN/ZUIVERINGS-HEFFING/BIZ C.A.

Deze volmacht wordt door mij verstrekt en ondertekend om [F] B.V. in de persoon van Mr. [A] (…) de mogelijkheid en toestemming te geven om voor de belangen op te komen van alle door mij gecontroleerde rechtspersonen (eventueel overeenkomstig het aan deze volmacht gehechte overzicht c.q. organigram, in voorkomend geval gecompleteerd door uittreksels KvK) en van mijzelf, ondergetekende, ter zake uitsluitend het in de aanhef van deze volmacht genoemde onderwerp. [F] B.V. wordt uitdrukkelijk gemachtigd om mij en de door mij gecontroleerde rechtspersonen te vertegenwoordigen bij (…) het instellen van bezwaar en (hoger) beroep tot en met cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden, het organiseren en bijwonen van (in voorkomend geval telefonisch afgenomen) mondelinge hoorzittingen alsmede mondelinge behandelingen, hoe dan ook verder betiteld, alsmede in- en uitpandige plaatsopnames, het schikken in de vorm van een meerjarig fiscaal compromis (maximaal tot en met 2021), alsmede het zo nodig/desgewenst eventueel intrekken van alle bezwaren en (hoger)beroepen, 2013 tot en met 2019 en voorts het instellen van verzet alsmede het “terugvragen” van bij nader inzien ten onrechte (teveel) betaalde WOZ/OZB en verder alles wat in dat kader volgens haar/hem gewenst of noodzakelijk is.”

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbenden ontvankelijk zijn in hoger beroep en zo ja, of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, beide wegens het niet overleggen van een toereikende machtiging.

3.2.

Belanghebbenden hebben ter zitting uitdrukkelijk hun beroep op betalingsonmacht ingetrokken. Ook hebben belanghebbenden uitdrukkelijk hun verzoek om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, ingetrokken.

3.3.

Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot terugwijzing naar de Rechtbank voor een hernieuwde beoordeling van de beroepen. De heffingsambtenaar concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep en subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing