Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-07-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6485, 19/00127 en 19/00128

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-07-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6485, 19/00127 en 19/00128

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
6 juli 2021
Datum publicatie
16 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:6485
Zaaknummer
19/00127 en 19/00128

Inhoudsindicatie

BPM. Vermindering (afschrijving).

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummers 19/00127 en 19/00128

uitspraakdatum: 6 juli 2021

Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

V.O.F. [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 31 december 2018, nummers AWB 17/6797 en AWB 17/6798, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft voor het tijdvak juli 2011 op aangifte een bedrag van € 1.475 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan. Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar gegrond verklaard, waarbij een bedrag van € 222 aan BPM is teruggegeven.

1.2

Belanghebbende heeft voor het tijdvak september 2011 op aangifte een bedrag van € 532 aan BPM voldaan. Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar gegrond verklaard, waarbij een bedrag van € 54 aan BPM is teruggegeven.

1.3

Belanghebbende heeft tegen die uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep in de zaak AWB 17/6797 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand blijven. De Rechtbank heeft het beroep in de zaak AWB 17/6798 ongegrond verklaard en de Inspecteur veroordeeld tot een immateriëleschadevergoeding van € 1.000.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5

De gemachtigde van belanghebbende ( [naam1] / [naam2] BV) heeft op 10 december 2020 een pleitnota ingediend.

1.6

Het Hof heeft bij brief van 17 december 2020 aan de gemachtigde van belanghebbende geschreven dat er sprake is van onbetamelijk taalgebruik en dat het Hof voornemens is om de gemachtigde als rechtsbijstandverlener te weigeren.

1.7

De gemachtigde van belanghebbende heeft hierop bij brief van 22 december 2020 gereageerd.

1.8

Bij tussenuitspraak van 19 januari 2021 heeft het Hof de gemachtigde van belanghebbende in deze procedure op grond van artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geweigerd.

1.9

Het Hof heeft belanghebbende op 20 januari 2021 een aangetekende brief gestuurd, die op 21 januari 2021 door belanghebbende is ontvangen, waarin is aangegeven dat de gemachtigde wordt geweigerd. In deze brief heeft het Hof geschreven dat er verschillende mogelijkheden zijn:

‘- u kunt een nieuwe gemachtigde aanwijzen;

- u kunt de zaak intrekken;

- u kunt het Hof toestemming verlenen in de zaak te beslissen zonder een zitting te houden;

- het Hof kan een zitting houden om de zaak te behandelen. U kunt bij deze zitting aanwezig zijn en het woord voeren. De zitting kan op digitale wijze (via beeldbellen) plaatsvinden of als een fysieke zitting in het gerechtsgebouw in Arnhem of in Leeuwarden.’

In deze brief is belanghebbende verzocht binnen vier weken te laten weten op welke wijze zij de zaak wil voortzetten.

1.10

Belanghebbende heeft niet op deze brief gereageerd, ondanks diverse telefoontjes en het nogmaals toesturen van de brief van 20 januari 2021.

1.11

Het Hof heeft bij aangetekende brief van 3 juni 2021, die op 4 juni 2021 door belanghebbende is ontvangen, geschreven dat er van uit wordt gegaan dat belanghebbende toestemming verleent om in de zaken te beslissen zonder een zitting te houden en dat belanghebbende, indien zij voor een andere mogelijkheid zou willen kiezen, dit uiterlijk 10 juni 2021 aan het Hof moet laten weten.

1.12

Belanghebbende heeft niet op deze brief gereageerd.

1.13

De Inspecteur heeft op 2 juli 2021 telefonisch toestemming verleend voor een afdoening van de zaken zonder zitting.

2 De vaststaande feiten

Tijdvak juli 2011

2.1

Belanghebbende heeft voor het tijdvak juli 2011 op aangifte een bedrag van € 1.475 aan BPM voldaan. De aangifte betreft twee auto’s, beide van het merk Opel, type Corsa.

2.2

Belanghebbende heeft op 1 september 2011 pro forma bezwaar gemaakt.

2.3

De Inspecteur heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het bezwaar voor 1 november 2011 te motiveren.

2.4

Belanghebbende heeft bij fax van 28 oktober 2011 verzocht om uitstel voor de motivering.

2.5

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 1 november 2011 geschreven dat ten minste zes weken uitstel voor de motivering wordt verleend.

2.6

Belanghebbende heeft bij fax van 14 december 2011 verzocht om uitstel voor de motivering.

2.7

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 21 december 2011 geschreven dat ten minste zes weken uitstel voor de motivering wordt verleend.

2.8

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 2 juni 2017 een voorgenomen uitspraak op bezwaar gestuurd. In deze brief wordt vermeld dat het bezwaar nog steeds niet is gemotiveerd.

2.9

Er heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.

2.10

Aangezien belanghebbende niet op het hoorverslag heeft gereageerd, heeft de Inspecteur op 17 november 2017 uitspraak op bezwaar gedaan. In verband met de zogenoemde 12%-regeling heeft de Inspecteur een teruggaaf van € 222 aan BPM verleend. Hierbij is € 46 aan belastingrente vergoed, die is berekend over de periode 1 april 2012 tot 19 december 2017.

Tijdvak september 2011

2.11

Belanghebbende heeft voor het tijdvak september 2011 op aangifte een bedrag van € 532 aan BPM voldaan. De aangifte betreft een auto van het merk Opel, type Meriva.

2.12

Belanghebbende heeft op 1 november 2011 pro forma bezwaar gemaakt.

2.13

De Inspecteur heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het bezwaar voor 1 december 2011 te motiveren.

2.14

Belanghebbende heeft bij fax van 25 november 2011 verzocht om uitstel voor de motivering.

2.15

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 30 november 2011 geschreven dat ten minste vier weken uitstel voor de motivering wordt verleend.

2.16

Belanghebbende heeft bij fax van 22 december 2011 verzocht om uitstel voor de motivering.

2.17

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 28 december 2011 geschreven dat tot 1 februari 2012 uitstel voor de motivering wordt verleend.

2.18

De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 8 juni 2017 een voorgenomen uitspraak op bezwaar gestuurd. In deze brief wordt vermeld dat het bezwaar nog steeds niet is gemotiveerd.

2.19

Er heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.

2.20

Aangezien belanghebbende niet op het hoorverslag heeft gereageerd, heeft de Inspecteur op 16 november 2017 uitspraak op bezwaar gedaan. De Inspecteur heeft een teruggaaf van € 54 aan BPM verleend. Hierbij is € 12 aan belastingrente vergoed, die is berekend over de periode 1 april 2012 tot 19 december 2017. Er is een proceskostenvergoeding toegekend van € 307,50, bestaande uit € 246 (bezwaarschrift) en € 61,50 (hoorgesprek; 0,25 punt in verband met samenhang).

Rechtbank

2.21

De Rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat er geen redenen bestaan om de verschuldigde BPM te verminderen en dat voor de immateriëleschadevergoeding (hierna: isv) er geen sprake is van samenhangende zaken. Met betrekking tot de isv heeft de Rechtbank geoordeeld dat er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die de redelijke termijn verlengen, namelijk de tijd die is gelegen tussen het moment waarop de door de Inspecteur gegeven termijn voor de motivering van het bezwaar is verstreken (1 februari 2012) en de motivering van het bezwaar (juni 2017). De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld tot een isv van € 500 voor elke zaak. Met betrekking tot de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft de Rechtbank geoordeeld dat de Inspecteur voor de zaak AWB 17/6797 ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft vastgesteld en heeft voor die zaak, door aan te sluiten bij de zaak AWB 17/6798, een vergoeding van € 307,50 vastgesteld. Met betrekking tot de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase heeft de Rechtbank geoordeeld dat er sprake is van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, dat er sprake is van samenhangende zaken en dat de kosten worden vastgesteld op € 501 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 0,5).

3 Het geschil

In hoger beroep is in geschil of:

- griffierechten naar een te hoog bedrag worden geheven;

- voor de bepaling van de afschrijving rekening moet worden gehouden met de kwalificatie ‘ex-rental’;

- op belanghebbende de bewijslast rust;

- in deze procedure een rentevergoeding verschuldigd is en zo ja, tegen welk rentepercentage;

- aan belanghebbende rente dient te worden vergoed over het betaalde griffierecht;

- het Hof gehouden is prejudiciële vragen te stellen;

- belanghebbende in aanmerking komt voor een (integrale) proceskostenvergoeding voor de bezwaar-, beroeps- en hogerberoepsfase; en

- belanghebbende in aanmerking komt voor een isv.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing