Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-07-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6487, 19/00828

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-07-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6487, 19/00828

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
6 juli 2021
Datum publicatie
16 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:6487
Formele relaties
Zaaknummer
19/00828

Inhoudsindicatie

BPM. Vermindering (afschrijving).

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummer 19/00828

uitspraakdatum: 6 juli 2021

Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 6 juni 2019, nummer AWB 18/2006, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van een auto op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan.

1.2

Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij uitspraak op bezwaar door de Inspecteur ongegrond verklaard.

1.3

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5

Het onderzoek ter digitale zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 22 juni 2021. Namens belanghebbende zijn [naam1] en [naam2] verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam3] en [naam4] .

1.6

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende heeft in Duitsland een gebruikte auto van het merk Skoda, type Fabia Combi 1.4 TDI gekocht (hierna: de auto). De datum van eerste toelating is 2 juli 2010.

2.2

Belanghebbende heeft de auto doen overbrengen naar Nederland en laten registreren in het Nederlandse kentekenregister. In verband hiermee heeft belanghebbende een bedrag van € 208 aan BPM op aangifte voldaan.

2.3

Bij de vraag in de aangifte welke methode wordt gekozen voor de vermindering op de BPM heeft belanghebbende “Taxatierapport” aangekruist. Bij de aangifte is ook een taxatierapport gevoegd. Daarin is de handelsinkoopwaarde van de auto berekend op € 1.000.

2.4

Belanghebbende heeft op 7 september 2017 de verschuldigde BPM voldaan.

2.5

In de uitspraak op bezwaar van 6 maart 2018 heeft de Inspecteur het volgende geschreven:

Hoorgesprek

Voor het houden van een hoorgesprek heb ik u een aantal keren uitgenodigd.

Geen der uitnodigingen is door u geaccepteerd, alternatieve datums heeft u niet voorgesteld. In nagenoeg alle gevallen is het afwijzen ingegeven door het feit dat de belanghebbende - die aanwezig wil zijn bij de hoorgesprekken - steeds verhinderd is. U zelf heeft aangegeven - hoewel gemachtigd - niet zonder de belanghebbende het hoorgesprek te willen houden.

Op 19 februari 2018 bent u verschenen en is ook de heer [naam1] , belanghebbende - ondanks eerdere afwijzing - verschenen. Desgevraagd weigerde u inzage te nemen in de dossiers en aansluitend gehoord te worden. Nu er kennelijk aan uw zijde geen prioriteit gegeven wordt aan het houden van hoorgesprekken heb ik besloten om uitspraak te doen zonder te hebben gehoord. Daarbij zal ik uitgaan van de in het dossier én bezwaarschrift aanwezige informatie.

Ik verwijs u voor een overzicht van eerdere uitnodigingen naar mijn uitnodiging voor het hoorgesprek op 19 februari 2018. Deze brief is verstuurd op 12 januari 2018 en geeft ook een overzicht van de eerdere uitnodigingen. Daarnaast verwijs ik hier naar mijn brief van 22 februari 2018 waarin ik uitgebreid reageer op het hoorgesprek van 19 februari 2018. Daarnaast verwijs ik naar mijn brief van 6 februari 2018 waarin ik de problematiek van de hoor gesprekken bespreek. Beide brieven moeten voor zover nodig als hier ingelast worden beschouwd.”

2.6

Belanghebbende heeft vergeefs bezwaar gemaakt.

2.7

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3 Het geschil

In hoger beroep is in geschil of:

- het vooraf heffen van griffierechten in strijd is met het Unierecht en zo nee, of griffierechten naar een te hoog bedrag worden geheven;

- de hoorplicht is geschonden;

- een betaling van BPM voorafgaand aan het belastbare feit (tenaamstelling) is toegestaan; verschillende heffings- en betalingsmodaliteiten;

- voor de bepaling van de afschrijving rekening moet worden gehouden met de kwalificatie ‘ex-rental’;

- de Inspecteur gegevens moet inbrengen zodat kan worden getoetst of te veel BPM is betaald;

- de verschuldigde BPM moet worden verminderd omdat in het taxatierapport het volgende is vermeld:

‘Rest BPM binnenlands voertuig volgens tabel € 805,00. Dit bedrag kan een handelaar bij export recupereren. Als onderhavig voertuig wordt geëxporteerd Is de terugvorderende rest BPM € 208,00 Het verschil tussen beide voertuigen Qua rest BPM is € 597,00 dit bedrag zal door een binnenlandse handelaar in mindering worden gebracht op de handels inkoopwaarde.’

- interne compensatie mogelijk is;

- in deze procedure een rentevergoeding verschuldigd is en zo ja, tegen welk rentepercentage;

- rente dient te worden vergoed over het door belanghebbende betaalde griffierecht;

- het Hof gehouden is prejudiciële vragen te stellen;

- belanghebbende in aanmerking komt voor een (integrale) proceskostenvergoeding voor de bezwaar-, beroeps- en hogerberoepsfase; en

- belanghebbende in aanmerking komt voor een immateriëleschadevergoeding.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing