Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-07-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6492, 20/00052 t/m 20/00062

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-07-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6492, 20/00052 t/m 20/00062

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
6 juli 2021
Datum publicatie
16 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:6492
Zaaknummer
20/00052 t/m 20/00062

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling complex van bedrijfsunits.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 20/00052 tot en met 20/00062

uitspraakdatum: 6 juli 2021

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] BV te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 26 november 2019, nummers UTR 19/365 tot en met 19/375, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen van 30 juni 2018 de waarde van de volgende onroerende zaken voor het kalenderjaar 2018, naar waardepeildatum 1 januari 2017, als volgt vastgesteld:

[a-straat] 16, 16A en 16C

[plaats1]

€ 650.000

[a-straat] 16B

[plaats1]

€ 244.000

[a-straat] 16D

[plaats1]

€ 99.000

[a-straat] 16E

[plaats1]

€ 127.000

[a-straat] 16G

[plaats1]

€ 66.000

[a-straat] 16H

[plaats1]

€ 65.000

[a-straat] 16J

[plaats1]

€ 66.000

[a-straat] 18

[plaats1]

€ 84.000

[a-straat] 18B

[plaats1]

€ 199.000

[a-straat] 18C

[plaats1]

€ 199.000

[b-straat] 12A

[plaats1]

€ 211.000

1.2.

De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar van 11 december 2018 de vastgestelde waarden gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 26 november 2019 het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft op 9 januari 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Daarvoor is een griffierecht betaald van € 532.

1.5.

De heffingsambtenaar heeft op 16 juli 2020 een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft op 17 mei 2021 een nader stuk ingediend.

1.7.

Belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 30 mei 2021 een nader stuk ingediend.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2021. Namens belanghebbende is verschenen mr. [naam1] MRE. Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mr. [naam2] en taxateur [naam3] .

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.10.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn op 31 mei 2021 bij het Hof nadere stukken van belanghebbende binnengekomen. Het Hof heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken. De objecten aan de [a-straat] betreffen een complex van bedrijfsunits op een bedrijventerrein in [naam4] te [plaats1] , bestaande uit showroom-, werk-, opslag- en kantoorruimtes. Het bouwjaar is 2008.

2.2.

Het object [b-straat] 12A betreft een bedrijfspand op hetzelfde bedrijventerrein, bestaande uit een werkplaats van 160 m2, een kantoor van 80 m2 en een buitenterrein van 450 m2. Het bouwjaar is 1991.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de heffingsambtenaar de waarden van de onroerende zaken aan de [a-straat] op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.

3.2.

Ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard dat uitsluitend de WOZ-waarden van voornoemde objecten ter beoordeling voorliggen, en dat de WOZ-waarde van [b-straat] 12A niet langer in geschil is.

3.3.

Belanghebbende heeft in dat verband gesteld dat de heffingsambtenaar voor de objecten aan de [a-straat] een te hoge huurwaardekapitalisatiefactor in aanmerking heeft genomen. Deze factor dient geen 9,6 te bedragen, maar gelijk [b-straat] 12A slechts 9,0. Bovendien is laatstgenoemde factor gerechtvaardigd omdat de uitbraak van COVID-19 ook zijn weerslag heeft op de waarde van het vastgoed per waardepeildatum 1 januari 2017, aldus belanghebbende. Ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard alle overige grieven in te trekken.

3.4.

De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarden. Ter staving daarvan wijst de heffingsambtenaar op een taxatiematrix van taxateur [naam3] van 3 oktober 2019. De daarin vermelde vergelijkingsobjecten zijn alle gelegen op hetzelfde bedrijventerrein in [naam4] .

3.5.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken van de heffingsambtenaar, en tot vermindering van de vastgestelde waarden. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing