Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7346, 19/01417
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7346, 19/01417
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 3 augustus 2021
- Datum publicatie
- 20 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:7346
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1802
- Zaaknummer
- 19/01417
Inhoudsindicatie
BPM. Vermindering (afschrijving).
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/01417
uitspraakdatum: 3 augustus 2021
Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] h.o.d.n. [naam1] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2019, nummer AWB 18/3866 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft een bedrag van € 726 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) op aangifte voldaan.
Het daartegen gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 13 juli 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord als gemachtigde van belanghebbende [naam2] (hierna: gemachtigde) bijgestaan door [naam3] , alsmede namens de Inspecteur mr. [naam4] en [naam5] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
De onderhavige zaak heeft betrekking op het volgende gebruikte, uit Duitsland afkomstige voertuig:
Merk : Citroën C3 1.6 VTi Exclusive
Datum eerste toelating : 19 november 2010
Historische bpm : € 4.541
Bedrag voldaan op aangifte : € 726 (afschrijvingstabel 84%)
Datum aangifte : 24 januari 2018
Voldoening op aangifte : 29 januari 2018
Tenaamstelling kenteken : 15 februari 2018
In de aangifte voor de bpm heeft belanghebbende zichzelf aangemeld als aanvrager en (toekomstig) houder van het kenteken van de auto bij de RDW.
Bij brief van 23 februari 2018 heeft de Inspecteur zijn voornemen om het bezwaar ongegrond te verklaren, gemotiveerd aan de gemachtigde van belanghebbende medegedeeld. In deze brief is onder meer de volgende passage onder het kopje: ‘Horen in bezwaar’ opgenomen: “Indien u het niet eens bent met mijn voornemen, heeft u het recht om te worden gehoord. Hiertoe zal ik u een voorstel doen dan wel heeft u inmiddels een voorstel ontvangen.”
Bij brief van 27 februari 2018 heeft de Inspecteur de gemachtigde uitgenodigd voor een hoorgesprek op 20 maart 2018. De gemachtigde is op deze datum niet verschenen.
Bij brief van 20 maart 2018 heeft de Inspecteur het volgende aan de gemachtigde geschreven:
“Geachte heer [naam2] ,
Op 27 februari 2018 nodigde ik u uit voor een hoorzitting op 20 maart 2018. Op 1 maart 2018 deed ik dat voor een hoorgesprek op 22 maart 2018 en op 7 maart 2018 voor een hoorgesprek op 27 maart 2018.
Voor de dossiers voor het hoorgesprek van 22 maart 2018 betreft het de 3e/4e uitnodiging. Voor de dossiers van 27 maart 2018 betreft het de 3e uitnodiging.
U heeft niet op de uitnodigingen gereageerd dus vooralsnog ging ik uit van uw aanwezigheid.
Na afloop van de zitting van de Rechtbank Gelderland op 15 maart 2018 vroeg ik u of u aanwezig zou zijn op de genoemde datums, 20, 22 en 27 maart 2018. U liet mij weten niet meer naar hoorzittingen te komen omdat het geen zin had. Ik heb daarop gezegd dat de uitnodiging stond en dat er op die datums wat mij betreft gewoon gehoord kon worden. Vervolgens zei u mij dat u wellicht toch zou komen. Of niet. Ik zou dat wel merken.
Ik stel vast dat u vandaag niet op het tijdstip van de uitnodiging verschenen bent. Ik heb geen schriftelijke of telefonische afmelding ontvangen. Ik trek daaruit de conclusie dat u afziet van het recht gehoord te worden voor de voor vandaag geplande dossiers. Ik zal de dossiers dan ook afwerken op basis van de in die dossiers aanwezig informatie. (…)”
Bij uitspraak op bezwaar van 31 mei 2018 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. In de uitspraak is met betrekking tot het hoorgesprek dezelfde mededeling, als gedaan in de brief van 20 maart 2018, opgenomen.
De Rechtbank, die het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard, heeft onder meer geoordeeld dat de hoorplicht niet is geschonden door de Inspecteur.
3 Geschil
Tussen partijen zijn verschillende punten in geschil die hierna in onderdeel 4 nader worden geduid.