Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7348, 19/01518
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7348, 19/01518
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 3 augustus 2021
- Datum publicatie
- 20 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:7348
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1393
- Zaaknummer
- 19/01518
Inhoudsindicatie
BPM. Griffierecht, rente, proceskosten, immateriëleschadevergoeding.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/01518
uitspraakdatum: 3 augustus 2021
Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] h.o.d.n. [naam1] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 oktober 2019, nummer AWB 18/2769 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft met het oog op de registratie van een personenauto van het merk en type Mercedes Benz Estate (VIN: [nummer] ) een bedrag van € 1.655 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) op aangifte voldaan.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ten dele gegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de zaak teruggewezen naar de Inspecteur.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 13 juli 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord als gemachtigde van belanghebbende [naam2] (hierna: gemachtigde) bijgestaan door [naam3] , alsmede namens de Inspecteur mr. [naam4] en [naam5] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard wegens schending van de hoorplicht. Daarom heeft de Rechtbank de uitspraak op bezwaar vernietigd en de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen met inachtneming van haar uitspraak. De Rechtbank heeft belanghebbende voorts een forfaitaire proceskostenvergoeding van € 512 toegekend, alsmede een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze vergoeding heeft de Rechtbank vastgesteld op € 2.500 waarvan de helft (€ 1.250) door de Rechtbank in deze zaak is toegekend, vanwege samenhang tussen de onderhavige zaak en de zaak met (Hof-)nummer 19/01519. Voorts heeft de Rechtbank beslist dat het griffierecht door de Inspecteur aan belanghebbende dient te worden vergoed. Met betrekking tot de vergoeding van immateriële schade, proceskosten en griffierecht heeft de Rechtbank verder bepaald dat zo nodig wettelijke (vertragings)rente moet worden vergoed.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank, de Inspecteur niet.
3 Geschil
Tussen partijen zijn verschillende punten in geschil die hierna in onderdeel 4 nader worden geduid.