Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7349, 19/01519
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7349, 19/01519
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 3 augustus 2021
- Datum publicatie
- 20 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:7349
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1239, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- 19/01519
Inhoudsindicatie
BPM. Hoorplicht, rente, griffierecht, proceskosten, immateriëleschadevergoeding.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/01519
uitspraakdatum: 3 augustus 2021
Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] h.o.d.n. [naam1] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 oktober 2019, nummer AWB 18/2774 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag (met nummer [nummer] ) in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) opgelegd ten bedrage van € 3.409.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag vernietigd. Daarbij is aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend en is belastingrente vergoed.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 13 juli 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord als gemachtigde van belanghebbende [naam2] (hierna: gemachtigde) bijgestaan door [naam3] , alsmede namens de Inspecteur mr. [naam4] en [naam5] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
De onderhavige naheffingsaanslag is met dagtekening 4 maart 2015 aan belanghebbende opgelegd. Het verschuldigde bedrag aan bpm is door de Inspecteur met inachtneming van de forfaitaire afschrijvingstabel berekend op € 5.064. Omdat belanghebbende € 1.655 op aangifte had voldaan, is het na te heffen bedrag op € 3.409 vastgesteld. Dit bedrag heeft belanghebbende op 27 februari 2015 voldaan.
Belanghebbende heeft bezwaar tegen de naheffingsaanslag gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 19 april 2018 is de Inspecteur aan dat bezwaar tegemoetgekomen en heeft hij de naheffingsaanslag vernietigd. De Inspecteur heeft op de voet van het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en onderdeel e, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ervan afgezien belanghebbende te horen. De Inspecteur heeft belanghebbende een forfaitaire proceskostenvergoeding toegekend van € 249 en hem een bedrag van € 298 aan belastingrente vergoed, berekend over de periode 1 april 2016 tot 5 juni 2018.
Belanghebbende heeft beroep bij de Rechtbank ingesteld. Daarbij heeft hij een ingebrekestelling van 6 september 2017 overgelegd met betrekking tot het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar en heeft hij erop gewezen dat de Inspecteur in de uitspraak op bezwaar daarop geen beslissing heeft genomen. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende in zoverre gegrond verklaard en beslist dat de Inspecteur de maximale dwangsom van € 1.260 heeft verbeurd. De Rechtbank heeft belanghebbende voorts een forfaitaire proceskostenvergoeding van € 1.278 toegekend, alsmede een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze vergoeding heeft de Rechtbank vastgesteld op € 2.500 waarvan de helft (€ 1.250) door de Rechtbank in deze zaak is toegekend, vanwege samenhang tussen de onderhavige zaak en de zaak met (Hof-)nummer 19/01518. Voorts heeft de Rechtbank beslist dat het griffierecht door de Inspecteur aan belanghebbende dient te worden vergoed. Met betrekking tot de vergoeding van immateriële schade, proceskosten en griffierecht heeft de Rechtbank verder bepaald dat zo nodig wettelijke (vertragings)rente moet worden vergoed.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank, de Inspecteur niet.
3 Geschil
Tussen partijen zijn verschillende punten in geschil die hierna in onderdeel 4 nader worden geduid.