Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7355, 20/00895

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7355, 20/00895

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
3 augustus 2021
Datum publicatie
20 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:7355
Zaaknummer
20/00895

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Specifieke zorgkosten. Uitgaven voor vervoer.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00895

uitspraakdatum: 3 augustus 2021

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

(gemachtigde: [naam1] )

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 augustus 2020, nummer LEE 19/729, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de belastingrente verminderd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd voor zover het de proceskostenvergoeding betreft en aan belanghebbende een vergoeding van proceskosten, immateriële schade en griffierecht toegekend.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Partijen zijn bij brieven van 4 juni 2021 uitgenodigd voor een zitting op 16 juli 2021. De gemachtigde van belanghebbende heeft hierop bij brief van 8 juni 2021 kenbaar gemaakt dat hij geen bezwaar heeft tegen het doen van uitspraak zonder mondelinge behandeling. Het Hof heeft de Inspecteur gevraagd hierop te reageren. De Inspecteur heeft op 21 juni 2021 verklaard eveneens af te zien van het recht ter zitting te worden gehoord. Daarop heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en is het onderzoek gesloten en een uitspraak aangekondigd.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbendes echtgenote kan vanwege een spierziekte vanaf haar negende jaar niet meer lopen.

2.2.

Belanghebbende en zijn echtgenote hebben ieder een auto, waarmee in het jaar 2015 onder meer bezoeken aan artsen ter verkrijging van geneeskundige hulp zijn afgelegd.

2.3.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2015 aangifte in de IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van € 92.032. Daarbij is rekening gehouden met een persoonsgebonden aftrek wegens specifieke zorgkosten. Die aftrek bestaat onder meer uit een bedrag van € 6.000 wegens uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit.

2.4.

Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 zijn de uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit vastgesteld op € 4.309.

2.5.

In de bezwaarfase hebben de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur opnieuw diverse keren gecorrespondeerd over – onder meer – de hoogte van de aftrekpost wegens vorenbedoelde uitgaven voor vervoer. Bij brief van 15 mei 2018 heeft de Inspecteur een vooraankondiging op bezwaar gestuurd. Daarin is tot uitdrukking gebracht dat volgens de Inspecteur de bij aanslagregeling verleende aftrek voor vervoerskosten in verband met ziekte of invaliditeit eerder te hoog dan te laag is vastgesteld.

2.6.

Vervolgens heeft belanghebbende nieuwe overzichten overgelegd ter onderbouwing van de aftrekbare uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit. De Inspecteur heeft hierop bij brief van 11 oktober 2018 een nieuwe vooraankondiging op bezwaar gestuurd. In deze brief is vermeld dat de kilometers ter verkrijging van geneeskundige hulp worden gesteld op 4.658 en dat hierin de bezoeken aan apotheek en de patiëntenvereniging voor spierziekten niet zijn begrepen omdat deze reizen volgens de Inspecteur niet als zodanige kilometers kwalificeren. In de brief is voorts vermeld dat de kilometers ter verkrijging van geneeskundige hulp in mindering komen op de kilometers ter bepaling van de aftrek voor de meerkosten ten opzichte van vergelijkbare personen die niet ziek of invalide zijn.

2.7.

Belanghebbende heeft vervolgens nadere stukken overgelegd van de kosten van de auto’s. In een brief van 17 december 2018 ter motivering van de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de becijferde totale autokosten en kilometerprijs herzien. In deze brief is vermeld dat de te verlenen aftrek voor vervoerskosten € 7.413 bedraagt.

2.8.

Op 5 januari 2019 heeft de Inspecteur dienovereenkomstig uitspraak op bezwaar gedaan. Tezamen met de verwerking van andere correcties heeft dit ertoe geleid dat bij uitspraak op bezwaar het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning en het vastgestelde verzamelinkomen zijn verminderd tot € 92.287.

2.9.

De Rechtbank heeft het beroep betreffende de aanslag en belastingrente ongegrond verklaard. Volgens de Rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij recht heeft op een hogere aftrek aan specifieke zorgkosten wegens uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit dan de aftrek die bij de uitspraak op bezwaar reeds is geaccepteerd. De Rechtbank heeft de uitspraken van de Inspecteur bevestigd behoudens de beslissing over de vergoeding van de kosten van bezwaar en aan belanghebbende een vergoeding van proceskosten, immateriële schade en griffierecht toegekend.

3 Beoordeling van het geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende recht heeft op een hogere aftrek dan het reeds toegekende bedrag van € 7.413 voor uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor vervoer.

3.2.

De in het hogerberoepschrift betrokken grief tegen de door de Rechtbank vastgestelde proceskostenvergoeding heeft belanghebbende in zijn brief van 8 juni 2021 ingetrokken.

3.2.

De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift erkend dat de correctie door de vermindering bij uitspraak op bezwaar uitkomt onder de correctiegrens geformuleerd in het beleid waar belanghebbende zich in zijn hogerberoepschrift op beroept. Overeenkomstig het standpunt van belanghebbende heeft de Inspecteur onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1109, geconcludeerd dat de inkomenscorrectie, die na bezwaar € 255 bedraagt (zie 2.3 en 2.8), daarom niet in stand kan blijven.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing