Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-01-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:763, 20/00557

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-01-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:763, 20/00557

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 januari 2021
Datum publicatie
5 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:763
Formele relaties
Zaaknummer
20/00557

Inhoudsindicatie

Beschikking aandelenfusie. Afwijzing verzoek toepassing faciliteit art. 3.55 Wet IB 2001. Voorgenomen aandelenfusie in overwegende mate gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00557

uitspraakdatum: 26 januari 2021

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 april 2020, nummer AWB 18/5093, ECLI:NL:RBGEL:2020:2384, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Bij beschikking heeft de Inspecteur op het verzoek van belanghebbende omtrent de vraag of sprake is van een aandelenfusie beslist dat op de voorgenomen fusie artikel 3.55 van de Wet IB 2001 niet kan worden toegepast.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.

1.5.

Het onderzoek ter digitale zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende houdt alle (certificaten van) aandelen in [A] B.V. (hierna: Beheer BV). Beheer BV was 100%-aandeelhouder van [B] B.V., [C] B.V. en [D] B.V. Laatstgenoemde vennootschap hield op haar beurt alle aandelen in een viertal deelnemingen. [B] B.V. en [C] B.V. zijn onroerendezaaklichamen in de zin van artikel 4 van de Wet op de belastingen van rechtsverkeer (hierna ook: de onroerendezaaklichamen).

2.2.

In september 2017 heeft belanghebbende een gespecialiseerd bureau ingeschakeld om de verkoop van de aandelen [D] B.V., [B] B.V. en [C] B.V. te begeleiden.

2.3.

Belanghebbende heeft in verband met een voorgenomen aandelenfusie bij brief van 9 oktober 2017 aan de Inspecteur een verzoek gedaan om vooraf zekerheid te verkrijgen dat sprake is van een aandelenfusie in de zin van artikel 3.55 van de Wet IB 2001. In dit verzoek is onder meer vermeld:

“De heer [X] overweegt over te gaan tot verkoop van het gehele concern, exclusief de topholding. De juridische structuur is zodanig opgezet dat alle werkmaatschappijen onder [D] BV hangen teneinde door de verkoop van de aandelen in deze vennootschap alle deelnemingen mee over te laten gaan. [A] BV zou dan als beleggingsvennootschap overblijven, inclusief de aandelen in [B] BV en [C] BV. Beide laatstgenoemde vennootschappen zijn in het kader van risicospreiding niet onder [D] BV geplaatst. Thans vinden er besprekingen plaats met een potentiële koper die tevens [B] BV, en mogelijk ook [C] BV, wenst over te nemen.

[B] BV, evenals [C] BV, waarin een benzinestation zit, hangen rechtstreeks onder [A] BV zodat bij een verkoop van het concern exclusief [A] BV de waarde van beide eerstgenoemde vennootschappen apart vastgesteld moet worden en de aandelen ook apart geleverd moeten worden. Dit heeft in beginsel ook gevolgen voor de heffing van overdrachtsbelasting. Wellicht dat met een beroep op de reorganisatievrijstelling van de Wet belastingen van rechtsverkeer de heffing van overdrachtsbelasting voorkomen kan worden maar om de structuur van het concern zoveel mogelijk in stand te laten, en de levering van de diverse besloten vennootschappen te vereenvoudigen, wordt gedacht aan het volgende:

Er wordt door de heer [X] een nieuwe topholding opgericht, hierna te noemen “ [E] BV”. De aandelen [E] BV worden volgestort door middel van een aandelenfusie in de zin van artikel 3.55, lid 2 Wet IB 2001. Alle aandelen in [A] BV worden ingebracht in [E] BV.

Vervolgens worden de aandelen in [A] BV, inclusief alle deelnemingen, verkocht aan een derde. De bezittingen van [A] BV bestaan niet grotendeel uit onroerende zaken zodat door deze verkoop geen overdrachtsbelasting verschuldigd zal zijn.”

2.4.

Op 22 maart 2018 is door Beheer BV en [D] B.V. een intentieverklaring getekend met [F] N.V. en [G] B.V. Laatstgenoemde vennootschappen zijn in december 2017 in beeld gekomen als potentiële kopers.

2.5.

De Inspecteur heeft het onder 2.3 genoemde verzoek bij beschikking van 5 april 2018 afgewezen.

2.6.

Op 1 augustus 2018 zijn de aandelen [D] B.V., [B] B.V. en [C] B.V. door Beheer BV overgedragen aan [H] B.V. en zijn de aandelen in een tweetal deelnemingen door [D] B.V. overgedragen aan [I] B.V., voor een totale koopprijs van € 36.750.000. De koper ( [H] B.V.) heeft in het verkoopproces bedongen dat de verschuldigde overdrachtsbelasting van € 636.000 in mindering komt op de koopsom van de aandelen van [B] B.V. en [C] B.V. De kopers zijn gelieerd aan de onder 2.4 genoemde partijen.

3 Geschil

In geschil is of sprake is van een aandelenfusie in de zin van artikel 3.55 van de Wet IB 2001. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de voorgenomen fusie in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend. In het geval het Hof tot het oordeel komt dat sprake is van een aandelenfusie in voormelde zin, komt de vraag aan de orde of belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding en op een vergoeding van de werkelijke proceskosten, welke vraag belanghebbende bevestigend beantwoordt en de Inspecteur ontkennend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing