Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7704, 20/00293

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7704, 20/00293

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
10 augustus 2021
Datum publicatie
27 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:7704
Zaaknummer
20/00293

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling woning.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummer 20/00293

uitspraakdatum: 10 augustus 2021

Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 december 2019, nummer Awb 18/2392, ECLI:NL:RB:2019:4830, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van gemeente Ommen (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 2a te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2017 voor het jaar 2018 vastgesteld op € 402.000. Tegelijk met deze beschikking is een aanslag onroerendezaakbelasting 2018 (OZB) aan belanghebbende opgelegd.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrifte vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter (digitale) zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 4 maart 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord: namens belanghebbende [naam1] (taxateur), alsmede – namens de heffingsambtenaar – [naam2] (taxateur). Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.6.

Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende verklaard dat hij niet beschikt over het verweerschrift in hoger beroep. Het Hof heeft daarop het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend ten einde belanghebbende in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van het verweerschrift in hoger beroep en daarop schriftelijk te reageren. Belanghebbende heeft hiervan bij faxbericht van 3 mei 2021 gebruik gemaakt. De heffingsambtenaar heeft bij brief van 10 juni 2021 op dit faxbericht gereageerd. Partijen hebben vervolgens schriftelijk verklaard geen nadere mondelinge behandeling van de zaak te wensen. Het Hof heeft daarop bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onderhavige onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres1] 2a te [woonplaats] . De onroerende zaak is een in 1963 gebouwde semi-bungalow (inhoud 553 m³) met onderpandige garage (112 m²) en berging/schuur (34 m²). De perceeloppervlakte bedraagt 6.020 m2. De onroerende zaak is in het bos gelegen in het buitengebied van de gemeente Ommen.

2.2.

De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2018, per waardepeildatum 1 januari 2017, bij beschikking van 28 februari 2018 vastgesteld op € 402.000. Tegelijk met deze beschikking is aan belanghebbende een aanslag OZB 2018 opgelegd. Hiertegen heeft belanghebbende op 6 april 2018 bezwaar aangetekend.

2.3.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard, de beschikking en de aanslag gehandhaafd en het verzoek van belanghebbende om toekenning van een proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure afgewezen.

2.4.

In de procedure bij de Rechtbank heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, opgemaakt door taxateur [naam2] (hierna: de taxateur) op 6 februari 2019, waarin een waarde aan de onroerende zaak is toegekend per waardepeildatum 1 januari 2017 van € 402.000. De taxatiematrix behelst onder meer het volgende:

De taxateur heeft voorts de volgende opmerkingen in de taxatiematrix opgenomen:

“(…)Ten aanzien van de onroerende zaak: “WOZ-waarde op basis van in matrix opgenomen referentiewoningen te laag vastgesteld. Reële waarde € 445.000,-.”

Ten aanzien van vergelijkingspand [adres2] 2: “Ten tijde van verkoop matig onderhouden woning. Na aankoop opgeknapt.”

Ten aanzien van [adres3] 15: “Ten tijde van de verkoop in betere staat van onderhoud dan onderhavige woning en referentiewoningen 1, 2 en 4.”

(…)”

2.5.

Met betrekking tot het referentieobject [adres2] 2 heeft de heffingsambtenaar in hoger beroep aan de hand van een tot de gedingstukken behorende bouwtekening en de verkoopadvertentie ervan aangevoerd dat dit object na verkoop in 2017 is uitgebreid. Uit handmatige berekeningen aan de hand van de bouwtekening bedroeg de inhoud van [adres2] 2, anders dan in de matrix is vermeld (zie onder 2.4), ten tijde van de verkoop 535 m3.

2.6.

De gemachtigde van belanghebbende heeft bij brief van 11 oktober 2019 nadere stukken aan de Rechtbank overgelegd. Deze stukken zijn op 16 oktober 2019 ter griffie van de Rechtbank ingekomen. Een afschrift van deze stukken is door de Rechtbank op 16 oktober 2019 doorgezonden aan de heffingsambtenaar. In hoger beroep heeft de gemachtigde van belanghebbende een afschrift van een communicatie resultatenrapport gedagtekend 11 oktober 2019 overgelegd. Uit het communicatie resultatenrapport kan worden opgemaakt dat op 11 oktober 2019 om 16:31 uur 9 pagina’s met status “OK” is verzonden. In de rapportage is vermeld “bestemming Rechtbank Zwolle”. Een faxnummer waarnaar het rapport is verzonden, ontbreekt.

2.7.

De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Hiertegen heeft belanghebbende hoger beroep aangetekend.

2.8.

In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar een in opdracht van belanghebbende – in het kader van een bezwaarprocedure voor het jaar 2019 – door [naam3] en [naam4] op 1 oktober 2019 opgemaakt taxatierapport overgelegd. Daarin is als referentieobject [adres3] 13 te [woonplaats] vermeld. In het taxatierapport concluderen Brandsen en Oostlander tot een waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2018 van € 408.000.

3 Geschil

3.1.

In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de peildatum 1 januari 2017.

3.2.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de waarde moet worden vastgesteld op € 345.000. De heffingsambtenaar bepleit daarentegen een waarde van € 402.000.

3.3.

In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar het object [adres4] 7 als referentieobject laten varen nu dit object een ander type betreft.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing