Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7822, 20/00574
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7822, 20/00574
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 17 augustus 2021
- Datum publicatie
- 27 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:7822
- Zaaknummer
- 20/00574
Inhoudsindicatie
Wfsv. Verzekeringsplicht directeur-grootaandeelhouders. Privaatrechtelijke dienstbetrekking? Proceskosten.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 20/00574
uitspraakdatum: 17 augustus 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 maart 2020, nummer AWB 18/5959, in het geding tussen de Inspecteur en
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft een beschikking ex artikel 59, derde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv) gegeven, waarin is beslist dat [naam1] (hierna: [naam1] ), [naam2] (hierna: [naam2] ), [naam3] (hierna: [naam3] ) en [naam4] (hierna: [naam4] ) vanaf 4 oktober 2017 voor hun werkzaamheden voor belanghebbende verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, bepaald dat [naam1] , [naam2] , [naam3] en [naam4] niet verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2021. Namens belanghebbende is verschenen [naam2] , bijgestaan door belanghebbendes gemachtigde mr. [naam5] en mr. [naam6] . Namens de Inspecteur is verschenen mr. [naam7] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Juridische structuur en overeenkomsten
[naam3] , [naam4] , [naam2] en [naam1] (hierna tezamen: de dga’s) zijn ieder voor 100% aandeelhouder en bestuurder van hun persoonlijke houdstermaatschappij, te weten respectievelijk [naam8] BV (hierna: [naam8] BV), [naam9] BV, [naam10] BV en [naam11] BV (hierna: [naam11] BV; hierna tezamen: de persoonlijke houdstervennootschappen).
[naam9] BV en [naam10] BV hielden 100% van de aandelen in onder meer belanghebbende. [naam8] BV en [naam11] BV hielden onder meer een 100% belang in [naam12] via [naam12] Holding BV (hierna tezamen: [naam12] ). Belanghebbende en [naam12] waren twee zelfstandig opererende ondernemingen op het gebied van de ontwikkeling van software (onder meer apps) en hebben in 2017 het besluit genomen om te gaan samenwerken. Daartoe is op 4 oktober 2017 [naam13] BV opgericht. [naam9] BV en [naam10] BV hebben uiteindelijk ieder 27,5% van de aandelen in [naam13] BV verworven en [naam8] BV en [naam11] BV ieder 22,5%. Deze aandelenverhouding was gebaseerd op de waarde van beide samenwerkende ondernemingen. De persoonlijke houdstervennootschappen zijn statutair bestuurder van [naam13] BV.
[naam13] BV houdt op haar beurt alle aandelen in belanghebbende, waarin nagenoeg alle werkzaamheden van de onderneming worden uitgeoefend. Daarnaast houdt [naam13] BV aandelen in andere vennootschappen. [naam13] BV is statutair bestuurder van belanghebbende.
Tussen belanghebbende en [naam13] BV is op 11 oktober 2017 een managementovereenkomst (hierna: managementovereenkomst 1) gesloten waarin, voor zover relevant, het navolgende is bepaald:
“1.1 Met ingang van 4 oktober 2017 is de holding [Hof: [naam13] BV] belast met het bestuur en management van de vennootschap [Hof: belanghebbende] in de ruimste zin.
Onder management wordt verstaan: het voeren van het beheer en bestuur, het geven van centrale leiding, het nemen van beleidsbeslissingen, het uitoefenen van toezicht en controle bij en ten behoeve van de vennootschap. Daarnaast zullen de werkzaamheden bestaan uit: sales, accountmanagement, marketing, financiën, HR, techniek, visies, legal en operations. Dit laat onverlet dat de holding ook andere werkzaamheden voor de vennootschap kan uitoefenen.
De holding is belast met het bestuur van de vennootschap en heeft als bestuurder alle rechten en verplichtingen die uit de wet, de statuten van de vennootschap en de redelijkheid en billijkheid voortvloeien en is tevens verplicht alles te doen en na te laten wat een goed bestuurder behoort te doen en na te laten.
De holding zal hiertoe medewerkers ter beschikking stellen aan de vennootschap teneinde deze met het dagelijkse management te belasten.
(…)
De holding blijft ook tijdens een eventuele periode van vervanging verantwoordelijk voor de kwaliteit van het werk en het naleven van de gemaakte afspraken.
(…)
Vervangen vindt plaats naar functie. De bestuurders hebben hun taken onderverdeeld in categorieën. Bij vervanging, neemt de vervanger de taken die bij deze categorieën horen op zich. Zijn kwaliteit en achtergrond moeten aansluiten bij deze categorieën. (…)
De holding ontvangt ter zake van de door haar verrichte werkzaamheden een managementvergoeding van € 25.000 per maand exclusief omzetbelasting. (…)”
[naam13] BV stuurt maandelijks een factuur met BTW aan belanghebbende voor de managementvergoeding, welke door belanghebbende wordt betaald op een rekening van [naam13] BV.
Tussen [naam13] BV en ieder van de persoonlijke houdstervennootschappen zijn managementovereenkomsten (hierna: managementovereenkomst 2) afgesloten. Hierin zijn gelijkluidende bepalingen opgenomen als in managementovereenkomst 1 en zoals deze onder 2.4 zijn weergegeven, met uitzondering van de bepaling over de hoogte van de vergoeding. Deze luidt als volgt:
“De holding [Hof: ieder van de persoonlijke houdstervennootschappen] ontvangt ter zake van de door haar verrichte werkzaamheden een managementvergoeding van € 6.000 per maand exclusief omzetbelasting. (…)”
In de managementovereenkomst tussen [naam10] BV en [naam13] BV is de vergoeding bepaald op € 4.800 per maand. De persoonlijke houdstervennootschappen sturen maandelijks een factuur met BTW aan [naam13] BV, welke door [naam13] BV wordt voldaan op bankrekeningen van de persoonlijke houdstervennootschappen.
[naam3] , [naam2] , [naam4] en [naam1] hebben elk met hun persoonlijke houdstervennootschap een arbeidsovereenkomst afgesloten. Zij zijn allen als directeur in dienst getreden bij hun persoonlijke houdstervennootschap.
[naam11] BV heeft op 21 juni 2018 haar belang in [naam13] BV verkocht. [naam11] BV verricht nog wel werkzaamheden voor het concern op basis van een managementovereenkomst. Na de overdracht door [naam11] BV houden [naam10] BV en [naam9] BV 35% van de aandelen in [naam13] BV en [naam8] BV 30%.
[naam1] , [naam2] en [naam4] hebben een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de samenwerking met [naam12] een brief gestuurd naar de Inspecteur om de gevolgen voor de werknemersverzekeringen af te stemmen. De Inspecteur heeft daarop aangegeven wat in zijn visie de relevante juridische kaders zijn en dat vooroverleg niet nodig is.
Bij brief van 12 oktober 2017 heeft belanghebbende samen met [naam13] BV de Inspecteur verzocht een beschikking te nemen over het verzekerd zijn op grond van de werknemersverzekeringen (artikel 59, derde lid, van de Wfsv).
Bij beschikking van 20 december 2017 heeft de Inspecteur beslist dat [naam3] , [naam4] , [naam1] en [naam2] hun werkzaamheden voor belanghebbende in dienstbetrekking verrichten, zij als werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen zijn aan te merken en als zodanig verplicht verzekerd zijn.
3 Geschil
In geschil is of [naam3] , [naam2] , [naam1] en [naam4] in de periode van 4 oktober 2017 tot 21 juni 2018 verplicht verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen. Daarnaast is in geschil of de Rechtbank de Inspecteur terecht heeft veroordeeld tot vergoeding van kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De Inspecteur beantwoordt de eerste vraag bevestigend. De tweede vraag beantwoordt hij ontkennend. Volgens de Inspecteur heeft de gemachtigde van belanghebbende voor de beroepsfase geen kosten in rekening gebracht en is er daarom geen sprake van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Hij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende is op beide geschilpunten de tegenovergestelde mening toegedaan en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.