Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7855, 19/00175 t/m 19/00177
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7855, 19/00175 t/m 19/00177
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 3 augustus 2021
- Datum publicatie
- 20 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:7855
- Zaaknummer
- 19/00175 t/m 19/00177
Inhoudsindicatie
OB. Boekenonderzoek. Aftrek van voorbelasting. Vergrijpboetes.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 19/00175 tot en met 19/00177
uitspraakdatum: 3 augustus 2021
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 januari 2019, nummers AWB 17/2979, 17/2981 en 17/3403, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2011 tot en met 2013 naheffingsaanslagen in de omzetbelasting opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente dan wel belastingrente berekend. Ook heeft de Inspecteur bij beschikking vergrijpboeten opgelegd van 50% wegens voorwaardelijk opzet.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen verminderd en de heffingsrente dan wel belastingrente en de vergrijpboeten dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep tegen de naheffingsaanslagen en de heffingsrente/belastingrente ongegrond verklaard, het beroep tegen de boetebeschikkingen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur over de vergrijpboeten vernietigd en de vergrijpboeten verminderd. Voorts heeft de Rechtbank de Inspecteur gelast het griffierecht te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 8 september 2020. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst om belanghebbende in de gelegenheid te stellen nadere stukken over te leggen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is gezonden.
Belanghebbende heeft nadere stukken overgelegd. De Inspecteur heeft hierop bij brief van 6 november 2020 gereageerd.
Partijen zijn door het Hof uitgenodigd voor een zitting op 6 januari 2021. Belanghebbende heeft op de dag van de zitting verzocht om uitstel van de zitting wegens ziekte. Het Hof heeft dit verzoek gehonoreerd.
Partijen zijn door het Hof bij brief van 8 april 2021 uitgenodigd voor een zitting op 2 juni 2021. Belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 1 juni 2021 verzocht om uitstel van de zitting in verband met een hartritmestoornis. Dit verzoek is door het Hof afgewezen.
Het onderzoek ter nadere zitting is in gewijzigde samenstelling van de zetel voortgezet op 2 juni 2021. De zaken zijn ter zitting gelijktijdig en gezamenlijk behandeld met de zaken van [naam1] BV (hierna: de BV), van wie belanghebbende de directeur/grootaandeelhouder is, met de procedurenummers 19/00169 tot en met 19/00174. Drs. [naam2] heeft namens de Inspecteur op digitale wijze deelgenomen aan de zitting. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende verleent administratieve diensten en is ondernemer voor de omzetbelasting.
Op 4 augustus 2014 heeft de Inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2014.
Op 17 september 2014 heeft belanghebbende aangifte bij de politie gedaan van diefstal uit zijn auto van een laptop en een harde schijf met daarop de administratie van zijn onderneming.
Aangezien de administratie niet beschikbaar was, heeft de Inspecteur bij zijn op 23 september 2014 aangevangen onderzoek gebruik gemaakt van de door belanghebbende overgelegde bankafschriften. Op basis van deze gegevens heeft de Inspecteur de aangiften gecorrigeerd. De correcties hebben met name betrekking op de hoogte van de aftrek van voorbelasting.
Naar aanleiding van het definitieve rapport van 19 augustus 2015 heeft de Inspecteur naheffingsaanslagen in de omzetbelasting (€ 18.865 (2011), € 19.497 (2012) en € 17.012 (2013)) en vergrijpboeten van 50% vanwege (voorwaardelijk) opzet op de voet van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen. Belanghebbende heeft aangevoerd dat bepaalde betalingen die hij vanuit privé ten behoeve van de onderneming heeft gedaan door de controlerend ambtenaar niet zijn meegenomen in de berekeningen. Belanghebbende heeft zelf de verschuldigde belasting en de voorbelasting opnieuw berekend. In die berekeningen is rekening gehouden met bedragen aan voorbelasting van respectievelijk € 8.065,91 (2011), € 11.297,78 (2012) en € 12.756,32 (2013). De Inspecteur heeft vervolgens bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen conform de berekeningen van belanghebbende verminderd. De naheffingsaanslagen zijn aldus nader vastgesteld op € 5.758 (2011), € 6.336 (2012) en € 6.444 (2013). De Inspecteur heeft de vergrijpboeten verminderd overeenkomstig de verminderingen van de naheffingsaanslagen. Het percentage van 50 is gehandhaafd.
In de beroepsfase heeft belanghebbende, na daartoe door heropening van het onderzoek door de Rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, per jaar een overzicht verstrekt van betalingen die hij in de onderhavige jaren vanaf zijn privébankrekening heeft verricht.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op aftrek van een hoger bedrag aan voorbelasting dan de Inspecteur al in aftrek heeft toegelaten. Voorts heeft de Rechtbank geoordeeld dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende voorwaardelijk opzet valt te verwijten. Wel heeft hij aannemelijk gemaakt dat aan de zijde van belanghebbende sprake is van grove schuld. De Rechtbank heeft de boeten voorts met 15% verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Rechtbank heeft de boeten in verband met het voorgaande verminderd tot € 1.223 (2011), € 1.584 (2012), € 1.611 (2013).
Ter zitting van het Hof op 8 september 2020 zijn de onderhavige zaken aangehouden om belanghebbende in de gelegenheid te stellen nadere informatie over te leggen. In het proces-verbaal van de zitting is daarover het volgende vermeld:
“De voorzitter vervolgt dat de vorm voor het Hof niet uitmaakt. Waar het om gaat is dat [belanghebbende] zoveel mogelijk informatie aan het Hof verstrekt. Daarbij dient niet uit het oog te worden verloren dat al aftrek van voorbelasting is verleend. Een verdere aftrek is alleen mogelijk indien uit de facturen blijkt dat ter zake van de kosten die in het kader van de onderneming zijn gemaakt meer btw is betaald dan aan voorbelasting in aanmerking is genomen. Dit betekent dat alle facturen en dergelijke stukken moeten worden overgelegd, ongeacht of deze vanaf een zakelijke dan wel een privébankrekening zijn betaald.
De voorzitter schorst het onderzoek ter zitting voor overleg in raadkamer. Na heropening houdt de voorzitter partijen voor dat het Hof belanghebbenden in de gelegenheid zal stellen nadere informatie te overleggen. Het gaat daarbij om de specificatie van de [Hof: door belanghebbende ter zitting genoemde] namens VOF [naam3] ingediende suppletieaangifte van ruim tienduizend euro en om de onderbouwing van de voorbelasting op de zakelijke kosten van de eenmanszaak en de BV (alle beschikbare facturen, gespecificeerde creditcardafschriften en dergelijke).”
Belanghebbende heeft na de zitting een groot aantal pdf- en excel-bestanden overgelegd. De Inspecteur heeft hierop bij brief van 6 november 2020 gereageerd.
3 Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslagen – zoals deze luiden na uitspraak op bezwaar – tot de juiste hoogte zijn opgelegd. Voorts zijn de vergrijpboeten in geschil.
De Inspecteur heeft ter nadere zitting desgevraagd verklaard dat de naheffingsaanslag over het jaar 2011 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente en boetebeschikking in verband met een rekenfout dienen te worden vernietigd. Voorts heeft de Inspecteur verklaard dat de boetegrondslag voor het jaar 2013 dient te worden verminderd tot € 5.295 omdat de boete enkel ziet op de ten onrechte in de aangiften geclaimde voorbelasting, zodat de boete over het jaar 2013 dienovereenkomstig dient te worden verminderd.