Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8273, 19/01127

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8273, 19/01127

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
31 augustus 2021
Datum publicatie
10 september 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:8273
Formele relaties
Zaaknummer
19/01127

Inhoudsindicatie

BPM. Handelsinkoopwaarde kampeerauto.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/01127

uitspraakdatum: 31 augustus 2021

Uitspraak van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 juli 2019, nummer LEE 18/3316, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank NoordNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 23 juli 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende [naam1] , bijgestaan door [naam2] , alsmede namens de Inspecteur [naam3] , bijgestaan door [naam4] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft voor een gebruikte kampeerauto van het merk FIAT Ducato 35 2.3 MultiJet L3H2 (VIN: [nummer1] ; hierna: de kampeerauto) op 24 maart 2017 aangifte voor de bpm gedaan naar een bedrag van € 4.634, dit bedrag voldaan en de kampeerauto laten registreren in het Nederlandse kentekenregister. Het afgegeven kenteken is [kenteken] . De datum van eerste toelating is 1 april 2016.

2.2.

Belanghebbende heeft voor de berekening van de afschrijving als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet bpm), gebruik gemaakt van een koerslijst van Eurotaxglass’s. Dit betreft een koerslijst van een bestelauto met dezelfde kenmerken als de kampeerauto, zijnde een zogenoemde gesloten bestelauto van het merk Fiat, type Ducato, Diesel 35H L3H2 2.3. MJ 110kW, behoudens de recreatieve voorzieningen. In de aangifte heeft belanghebbende de verschuldigde bpm als volgt berekend:

historische nieuwprijs

50.616

handelsinkoopwaarde volgens Eurotaxglass's

19.012

afschrijving

31.604

afschrijvingspercentage

62,44%

bruto bpm

12.340

afschrijving

7.706

verschuldigde bpm

4.634

2.3.

Bij brief van 25 april 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende met betrekking tot de onderhavige kampeerauto zijn voornemen tot het opleggen van een naheffingsaanslag kenbaar gemaakt. In deze aankondiging heeft de Inspecteur belanghebbende onder meer geschreven:

“(…)

U heeft (…) aangifte BPM gedaan voor de kampeerwagen met het identificatienummer [nummer1] . Het afgegeven kenteken is [kenteken] . Het merk en type van deze kampeerwagen is Fiat Ducato (…).

Naheffing BPM

U heeft bij deze aangifte een bedrag aan BPM van € 4.634 aangegeven en betaald. Dit bedrag is lager dan het BPM-bedrag dat ik heb berekend. Ik ben daarom van mening dat u te weinig belasting heeft betaald en ben van plan u een naheffingsaanslag BPM op te leggen.

BPM-bedrag

Het verschil tussen het door u aangegeven bedrag aan BPM en het door mij berekende bedrag, is als volgt te verklaren:

Bij de berekeningsmethode van de BPM heeft u gebruik gemaakt van de koerslijst voor bestelauto's. Bij deze berekeningsmethode moet u uitgaan van de oorspronkelijke nieuwprijs van de kampeerauto. Aan de hand van de oorspronkelijke nieuwprijs (€ 81.050) en de dagwaarde (€ 47.104) wordt vervolgens een berekening gemaakt van het afschrijvingspercentage. Naar aanleiding van de door mij geraadpleegde referentievoertuigen kom ik op een reële verkoopprijs van € 58.880. Op basis van wet- en regelgeving mag bij deze berekeningsmethode niet worden uitgegaan van een bestelauto. Dit levert namelijk dubbel voordeel op, zowel bij de heffing als bij de afschrijving. U kunt bij berekening van de verschuldigde BPM ook gebruik maken van de forfaitaire tabel. Voor u is de berekening op basis van de koerslijst voordeliger.

Berekening verschuldigde BPM

Het verschuldigde BPM-bedrag is € 7.172. Het verschil tussen de verschuldigde BPM en de door u betaalde BPM ad € 4.634 is € 2.538. Voor dit bedrag zal ik een naheffingsaanslag BPM opleggen. In de bijlage bij deze brief vindt u de financiële basisgegevens.

Als u het niet eens bent met mijn voornemen

Bent u het niet eens met mijn voornemen om u deze naheffingsaanslag op te leggen? Dan kunt u hierop vóór 15 mei 2017 reageren. Heb ik voor deze datum geen reactie van u ontvangen, dan zal ik de naheffingsaanslag opleggen.

(…)”.

2.4.

Bij brief van 30 juni 2017 heeft de Inspecteur aan belanghebbende zijn besluit kenbaar gemaakt om een naheffingsaanslag van € 2.538 op te leggen, omdat belanghebbende niet heeft gereageerd op de brief van 25 april 2017 (zie 2.3.).

2.5.

De Inspecteur heeft met dagtekening 30 juni 2017 de onderhavige naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd.

2.6.

Bij brief van 29 juli 2017 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen het voornemen om aan hem een naheffingsaanslag bpm op te leggen.

2.7.

Bij brief van 28 juli 2017 - door de Inspecteur ook per post ontvangen op 31 juli 2017 – is ook door gemachtigde van belanghebbende een pro forma bezwaarschrift ingediend.

2.8.

Bij brief van 13 februari 2018 stelt de Inspecteur belanghebbende op de hoogte van zijn voorgenomen uitspraak op bezwaar. In deze brief is onder andere het volgende opgenomen:

“(…) Mogelijkheid om te worden gehoord

Indien u het niets eens bent met mijn voornemen, heeft u het recht om te worden gehoord. Hiertoe zal ik u een voorstel doen dan wel heeft u inmiddels een voorstel ontvangen. (…)”

2.9.

Bij brief van 15 maart 2018 heeft de Inspecteur gemachtigde uitgenodigd voor een hoorgesprek op 10 april 2018 van 13.00 uur tot 16.00 uur.

2.10.

Achtereenvolgens heeft de Inspecteur gemachtigde nog vier keer voor een hoorgesprek uitgenodigd ter vervanging van geplande hoorgesprekken. Het overzicht is als volgt:

Nr.

Datum

Hoorgesprek

1e

15 maart 2018

10 april 2018

2e

5 april 2018

17 april 2018

3e

19 april 2018

24 mei 2018

4e

15 mei 2018

19 juni 2018

5e

12 juni 2018

26 juni 2018

2.11.

Bij brief van 15 juni 2018 heeft de Inspecteur gemachtigde van belanghebbende onder andere het navolgende onder de aandacht gebracht:

“(…) Graag vraag ik uw aandacht voor het onderstaande.

Gisteren hadden wij telefonisch contact. U vertelde mij de heer [naam2] verhinderd is op 26 juni 2018. U bent niet bereid inzage te nemen en gehoord te worden inzake de dossiers waarbij de heer [naam2] op enigerlei wijze betrokken is. U deed het voorstel het hoorgesprek doorgang te laten vinden maar slechts dossiers van andere cliënten te behandelen. Ik heb daarmee ingestemd. Ik zal echter alle dossiers gereed zetten.

Op 31 mei 2018 hadden wij een hoorgesprek ter vervanging van het wegens ziekte van de heer [naam2] afgezegde gesprek 29 mei 2018. Wij maakte toen de afspraak voor 26 juni 2018. Tevens gaf u toen aan het gesprek van 5 juni 2018 af te zeggen wegens ziekte van de heer [naam2] . En dan nu weer een afzegging.

Voor de afspraak op 26 juni 2018 staan ruim 150 dossiers gereed. Voor veel dossiers is dat al de 4e uitnodiging. Nagenoeg allemaal dossiers (van verschillende belanghebbenden) waarbij betrokkenheid van de heer [naam2] wordt verondersteld.

Inmiddels heb ik u ook uitgenodigd voor een hoorgesprek op 3 juli 2018 en komt er ook nog een uitnodiging voor 10 juli 2018. Ook deze dossiers betreffen nagenoeg allemaal belanghebbenden waarbij betrokkenheid van de heer [naam2] wordt verondersteld.

Ik verzoek u dringend de heer [naam2] nu te informeren over de uitnodigingen voor 3 en 10 juli 2018. Ik ga er vooralsnog van uit dat we op die dagen de thans resterende dossiers kunnen behandelen.

(…)”

2.12.

Bij brief van 27 juni 2018 heeft de Inspecteur onder andere het hiernavolgende onder de aandacht van gemachtigde van belanghebbende gebracht:

“(…) Op 25 juni nam u telefonisch contact met mij op naar aanleiding van de op 15 juni 2018 aan u verstuurde waarschuwingsbrief. U vertelde mij dat u aangeraden was contact met mij te vermijden. Het geplande hoorgesprek van 26 juni 2018 is door u geannuleerd.

Het niet (meer) willen verschijnen voor een (gepland) hoor gesprek is een omstandigheid waarvan de gevolgen natuurlijk voor uw rekening komen. Het aan u versturen van een waarschuwingsbrief is voor mij geen reden om geen hoor gesprekken meer te plannen. U bent niet geweigerd als gemachtigde en uw machtiging om namens belanghebbende op te treden is door dezen niet beperkt.

We hebben op 3 en op 10 juli a.s. opnieuw een afspraak voor hoor gesprekken. Moet ik aannemen dat ook die hoor gesprekken geen doorgang zullen vinden? Ik verzoek u mij daarover per omgaande (schriftelijk) duidelijkheid te verschaffen. (…)”

2.13.

Bij brief van 3 augustus 2018 is belanghebbende op de hoogte gebracht van de weigering als gemachtigde voor de duur van drie maanden vanaf 6 augustus 2018. In de brief is onder andere het volgende opgenomen:

“(…) De weigering heeft tot gevolg dat de heer [naam1] u gedurende deze periode niet kan vertegenwoordigen in de lopende fiscale procedure(s), of in andere fiscale aangelegenheden. Voor de behandeling van uw lopende en nieuwe zaken betekent dit dat de Belastingdienst rechtstreeks met u contact zal opnemen. Afspraken voor hoorgesprekken worden hierbij geannuleerd. Uiteraard staat het u vrij om u door een andere gemachtigde te laten bijstaan. (…)”

3 Geschil

3.1.

In geschil is of:

-

door het Hof en de Rechtbank te vroeg en te veel griffierecht is geheven door geen rekening te houden met de omvang van het financiële belang dat belanghebbende heeft bij de onderhavige geschillen (i);

-

sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel of de rechten van verdediging omdat belanghebbende niet is gehoord (ii);

-

de naheffingsaanslag terecht is opgelegd (iii);

-

de heffings- en betalingsmodaliteiten voor importvoertuigen ongunstiger zijn dan voor binnenlandse voertuigen, zodat de belasting verminderd moet worden en de hieruit voortvloeiende renteschade wegens vroegere betaling moet worden vergoed (iv);

-

sprake moet zijn van een passende rentevergoeding buiten artikel 28c van de Invorderingswet (hierna: IW) om over de periode van betaling tot de feitelijke terugbetaling (v);

-

sprake moet zijn van vergoeding van werkelijke proceskosten in de bezwaar, beroep en hoger beroep (vi);

-

belanghebbende terecht aanspraak maakt op een vergoeding van immateriële schade wegens de overschrijding van de redelijke termijn voor beslechting van dit belastinggeschil in beroep en in hoger beroep (vii);

-

het Hof ingeval het een standpunt van belanghebbende niet volgt, gehouden is tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (hierna: HvJ) (viii);

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing