Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8274, 19/01166

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8274, 19/01166

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
31 augustus 2021
Datum publicatie
10 september 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:8274
Formele relaties
Zaaknummer
19/01166

Inhoudsindicatie

BPM. Rente, griffierecht, proceskosten.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/01166

uitspraakdatum: 31 augustus 2021

Uitspraak van de eenentwintigste enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 6 augustus 2019, nummer LEE 19/93, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende een kennisgeving van vermindering van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) en van de bij de naheffingsaanslag behorende beschikking belastingrente verzonden.

1.2.

Het tegen deze kennisgeving gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank NoordNederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de Inspecteur veroordeelt in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.278 en gelast het griffierecht van € 47 aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 23 juli 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende [naam1] , bijgestaan door [naam2] , alsmede namens de Inspecteur, [naam3] , bijgestaan door [naam4] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de bpm opgelegd tot een bedrag van € 1.548. Tevens is bij beschikking € 72 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.2.

Bij uitspraak op bezwaar, waartegen belanghebbende in een afzonderlijke procedure beroep heeft ingesteld, zijn de naheffingsaanslag en de bijbehorende beschikking belastingrente vernietigd.

2.3.

Bij brief van 21 maart 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van de vermindering van de bpm en belastingrente. De kennisgeving luidt voor zover in deze zaak relevant als volgt: “(…)

Uw kenmerk

[nummer1]

Kenmerk

[nummer2]

Betreft: Afschrift kennisgeving vermindering.

Geachte heer/mevrouw,

Bij deze bericht ik u over een vermindering BPM en belastingrente naar aanleiding van uw bezwaar d.d. 08 april 2016.

Beschikkingsnummer: [nummer3]

Beschikkingsdatum: 12 april 2018

(…)

Aanslag:

BPM € 1.548

Belastingrente € 72

Totaal € 1.620

Aanslag wordt verminderd met:

BPM € 1.548

Belastingrente € 72

Totaal € 1.620

Nieuw vastgesteld:

BPM € 0

Belastingrente € 0

Totaal € 0

Middels deze kennisgeving vervalt het uitstel van betaling.

(…)

Heeft u reeds betaald, dan zal de Belastingdienst het teveel betaalde, overmaken op het rekeningnummer dat bekend is bij de Belastingdienst, behorende bij bovengenoemd BSN.

(…)

[naam3] (…)”

2.4.

Bij brief met dagtekening 15 mei 2018 en ontvangen door de Inspecteur op 17 mei 2018 heeft belanghebbende een pro forma bezwaarschrift ingediend. De inhoud van het bezwaar luidt als volgt: “(…)

Geachte heer [naam3] ,

Met dagtekening van 9 april 2018 ontving ik de rentebeschikking, gegeven door de Inspecteur, [naam3] .

Ik betwist namens belanghebbende de omvang van de rentevergoeding, alsmede de wettelijke grondslag. De Inspecteur is niet gehouden een rentebeschikking af te geven.

U heeft rente vergoed ter grootte van € 71,00 over € 1.620,00.

Belanghebbende verzoekt om een hoorgesprek en primair een integrale proceskostenvergoeding.

(…)”

2.5.

De Inspecteur heeft het bezwaar bij brief van 20 december 2018 kennelijk nietontvankelijk verklaard. In de uitspraak is onder andere het volgende opgenomen: “(…)

Onze referentie

GBV [nummer4]

Betreft: uitspraak op het bezwaar

Geachte heer [naam1] ,

Op 17 mei 2018 ontving ik van u, namens [belanghebbende] , [adres] , [woonplaats] , een bezwaarschrift tegen de kennisgeving teruggaaf met nr. [nummer3] die is gedateerd op 21 maart 2018. (…)

Ambtshalve beoordeling

Vergoeding rente

Ik stel vast dat vanwege de vermindering van de aanslag naar € 0 er recht bestaat op vergoeding van belastingrente. U wordt per brief geïnformeerd over het te vergoeden bedrag.

(…)

Horen

Nu ik het bezwaar kennelijk niet ontvankelijk verklaar, zie ik af van horen.

(…)”

2.6.

Bij brief van 9 januari 2019 heeft belanghebbende pro forma beroep ingesteld. De inhoud luidt onder andere als volgt: “(…)

Kenmerk verweerder: GBV [nummer4]

(…)

Hierbij tekenen wij pro forma beroep aan tegen de uitspraak op bezwaar van 20 december 2018 inzake de kennisgeving teruggaaf van het dossier met kenmerk [nummer3] .

(…)”

2.7.

Bij brief 18 januari 2019 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een afschrift van een kennisgeving van teruggaaf gezonden. De inhoud van deze kennisgeving luidt onder andere als volgt: “(…)

Bij deze bericht ik u over een teruggaaf BPM belastingrente naar aanleiding van de uitspraak bezwaar d.d. 20 december 2018.

Beschikkingsnummer: [nummer5] .

Beschikkingsdatum: 8 februari 2019.

Verminderingsbeschikking: [nummer3]

GBV nummer: [nummer4]

(…)

Belastingrente over het bedrag € 1.620,- van 16-01-2017 tot 15-03-2019 = € 141,-

Uit te betalen belastingrente € 141,-

(…)

De beslissing inzake de rente is een voor bezwaar vatbare beschikking. Als u het niet eens bent met deze beslissing, moet u binnen zes weken na de dagtekening ervan een bezwaarschrift sturen naar:

(…)”

2.8.

Bij brief van 15 maart 2019 heeft belanghebbende, onder verwijzing naar “Kenmerk verweerder (hof: de Inspecteur); GBV [nummer4] ” de gronden van het pro forma beroepschrift (zie 2.6) aangevuld.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of:

-

sprake moet zijn van een passende rentevergoeding buiten artikel 28c van de Invorderingswet 1990 om over de periode van betaling tot de feitelijke terugbetaling;

-

door het Hof en de Rechtbank te vroeg en te veel griffierecht is geheven door geen rekening te houden met de omvang van het financiële belang dat belanghebbende heeft bij de onderhavige geschillen;

-

recht bestaat op een vergoeding van rente over de periode vanaf het moment waarop het griffierecht is betaald tot het moment waarop de Inspecteur dat griffierecht op grond van de uitspraak van de Rechtbank vergoedt; en

-

sprake moet zijn van vergoeding van werkelijke proceskosten.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing