Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8279, 20/00735

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-08-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8279, 20/00735

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
31 augustus 2021
Datum publicatie
10 september 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:8279
Formele relaties
Zaaknummer
20/00735

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Aftrekbare kosten van periodieke uitkeringen en verstrekkingen.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 20/00735

uitspraakdatum: 31 augustus 2021

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 juli 2020, nummer LEE 19/4344, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het tegen die aanslag gerichte bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, zich onbevoegd verklaard ter zake van de gevorderde dwangsommen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.

1.5.

Belanghebbende heeft voor de zitting nadere stukken ingestuurd.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

In 2018 heeft belanghebbende een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangen van de gemeente [gemeente] (hierna: de uitkering) van € 15.269.

2.2.

Op 1 maart 2019 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 gedaan. Belanghebbende heeft daarin blijkens een uitdraai uit het Aangifte Belasting Systeem (ABS) een inkomen uit werk en woning aangegeven van € 13.579 dat als volgt is bepaald:

Uitkering gemeente [gemeente]

€ 13.719

Aftrek specifieke zorgkosten

-/- € 122

Inkomen uit werk en woning

€ 13.597

2.3.

De Inspecteur heeft bij e-mailbericht van 1 maart 2019 bij het [naam1] (hierna: het [naam1] ) informatie opgevraagd op de voet van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen betreffende de deelname van belanghebbende aan een zogenoemd préstarttraject via dit bureau. Een casemanager van het [naam1] heeft bij e-mailbericht van 8 maart 2019 als reactie aan de Inspecteur geschreven:

“Het Bbz traject richting zelfstandig ondernemer is niet afgerond. Hij bleek niet in staat om een goed onderbouwde omzetprognose en exploitatiebegroting neer te zetten. Bovendien was het lastig te bepalen welke positie hij in de markt inneemt en wie de concurrenten zijn. Het traject is voortijdig gestopt zonder een ondernemersplan.

Er is geen resultatenrekening gemaakt.

Doordat er geen ondernemersplan is gemaakt kon hij geen gebruik maken van de Bbz startersregeling. Het is ons onbekend of er omzet in de periode daarna is gemaakt. Vanuit de BBZ regeling is er geen vervolg geweest.”

In vervolg hierop heeft de Inspecteur bij e-mailbericht van 28 januari 2021 aan de hiervoor bedoelde casemanager een aantal aanvullende vragen gesteld, die door (een andere casemanager van) het [naam1] bij e-mailbericht van 29 januari 2021 – met de vragen daarbij vet gedrukt – als volgt zijn beantwoord:

“-wat is de periode van deelname geweest van [belanghebbende] in 2018? Klopt het dat de start per 1 februari was en wanneer is hij gestopt?

Het coachingstraject om te komen tot een goed en toetsbaar ondernemingsplan is toegekend met ingang van 1 februari 2018. Het traject is beëindigd per 1 oktober 2018. Het traject eindigde derhalve op 1 oktober 2018

-zijn er kosten verbonden aan deze deelname en worden eventuele kosten zoals reiskosten vergoed?

Voor dergelijke coachingstrajecten wordt een extern bureau ingeschakeld. De kosten van een dergelijk coachingstraject worden betaald door de gemeente

Zo ja, heeft [belanghebbende] in 2018 een vergoeding hiervoor ontvangen?

Aangezien [belanghebbende] een Participatiewet uitkering ontving van de gemeente [gemeente] is het ons niet bekend of hij reiskosten heeft ontvangen en of hij daar recht op zou hebben gehad

-hieronder geeft u aan dat er geen ondernemersplan is gemaakt. Kan het zijn dat [belanghebbende] hiervoor wel kosten heeft gemaakt?

Dat is niet aannemelijk, immers het coachingstraject behelst juist het maken van dit ondernemingsplan

-is deelname aan een dergelijk traject vrijwillig of is dit nodig om het recht op uitkering te behouden?

Het volgen van een dergelijk traject is volledig vrijwillig. Om een aanvraag voor een uitkering levensonderhoud of bedrijfskrediet Bbz te kunnen indienen is een ondernemingsplan nodig om te kunnen beoordelen of het op te starten bedrijf naar verwachting en na bijstandverlening levensvatbaar is (is wettelijke eis voor toekenning Bbz. Personen mogen ook zonder begeleiding of coaching een ondernemingsplan maken of indienen. Of de kunnen solliciteren naar een baan in loondienst (arbeidsinspanningsplicht Participatiewet).

Zo ja, is hij gekort op zijn uitkering an het stoppen van dit traject?

Dat is ons niet bekend. Hij ontving een uitkering op grond van de Participatiewet die in deze door gemeente [gemeente] wordt uitgevoerd

Ik heb gezien dat hij zelf een aanvraag voor dit traject heeft gedaan en dat door u toestemming is verleend. Betekend dit dat zich zelf vrijwillig heeft aangemeld voor dit traject?

Dat is juist”.

2.4.

Bij brief van 28 juni 2019 heeft de Inspecteur onder meer het volgende aan belanghebbende geschreven:

“U deed vóór 1 april 2019 aangifte inkomstenbelasting over 2018. Dat stel ik op prijs. Normaal gesproken hoort u dan vóór 1 juli 2019 of u geld terugkrijgt of moet bijbetalen. Helaas heb ik dit jaar meer tijd nodig om uw aanslag op te leggen, omdat ik uw aangifte handmatig moet beoordelen. Alleen op deze manier kan ik voor u een juiste aanslag 2018 vaststellen.”

2.5.

Belanghebbende heeft in zijn brief van 8 juli 2019 onder meer het volgende aan de Inspecteur geschreven:

“Ik maak bezwaar tegen het feit dat mijn aangifte handmatig moet worden beoordeeld.

(…)

Ook vraag ik om een onderzoek welke persoon dit heeft bepaald op straffe van een dwangsom van 250 euro per dag na heden welke de belastingdienst verbeurd bij het uitblijven van informatie hieromtrent en welke de belastingdienst aan de belanghebbende dient te betalen.”

2.6.

Bij brief van 22 juli 2019 heeft de Inspecteur aan belanghebbende meegedeeld dat hij van de aangifte is afgeweken en als motivering hiervan het volgende geschreven:

“In de aangifte hebt u € 13.719 aangegeven voor uitkeringen die u hebt ontvangen van Gemeente [gemeente] . Uit mijn informatie blijkt dat u een bedrag van € 15.269 aan uitkeringen hebt ontvangen van Gemeente [gemeente] . Omdat voor deze inkomsten een lager bedrag is aangegeven, is het totaal van de rubriek Pensioen, lijfrente en andere uitkering te laag. Ik ben op dit punt van de aangifte afgeweken met een bedrag van € 1.550.”

2.7.

Bij brief van 23 juli 2019 heeft de Inspecteur onder meer het volgende aan belanghebbende geschreven:

“In uw brief maakt u bezwaar tegen het feit dat uw aangifte handmatig moet worden beoordeeld. U verwijst daarbij naar de brief van de Belastingdienst Centrale administratieve processen met dagtekening 28 juni 2019. Deze brief is geen voor bezwaar vatbare beschikking, het is een mededeling met een toelichtend karakter.”

2.8.

Met dagtekening 15 augustus 2019 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de onderhavige aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2018 opgelegd. De Inspecteur heeft het belastbare inkomen uit werk en woning als volgt vastgesteld:

Uitkering

€ 15.269

Aftrek specifieke zorgkosten

-/- € 122

Belastbaar inkomen uit werk en woning

€ 15.147

2.9.

Belanghebbende heeft bij brief van 10 september 2019, ontvangen door de Inspecteur op 18 september 2019, bezwaar gemaakt tegen de onderhavige aanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 6 december 2019 heeft de Inspecteur dit bezwaar afgewezen.

3 Geschil

In geschil is of de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2018 naar het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende, al dan niet met een beroep op het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel, recht heeft op de door hem opgevoerde aftrekbare kosten, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt. Tevens heeft belanghebbende een verzoek om schadevergoeding gedaan. Zijn verzoek om een dwangsom heeft belanghebbende ter zitting van het Hof laten varen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing