Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8822, 19/00299
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8822, 19/00299
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 21 september 2021
- Datum publicatie
- 1 oktober 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:8822
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1441
- Zaaknummer
- 19/00299
Inhoudsindicatie
BPM. Vermindering (afschrijving).
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/00299
uitspraakdatum: 21 september 2021
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] h.o.d.n. [bedrijf] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 februari 2019, nummer AWB 18/2269, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van een Citroen C3 (hierna: de auto) op aangifte een bedrag van € 536 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende een pleitnota ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (beeldbellen) plaatsgevonden op 4 februari 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
De auto (VIN eindigend op [nummer] ) is afkomstig uit Duitsland en is op 16 februari 2009 voor het eerst toegelaten op de openbare weg.
Belanghebbende heeft op 26 juni 2017 aangifte voor de BPM gedaan met het oog op de registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister. De bruto BPM bedraagt volgens de aangifte € 4.735. Het afschrijvingspercentage is met toepassing van de afschrijvingstabel van artikel 8, vijfde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Uitvoeringsregeling) bepaald op 88,667%. In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende op 28 juni 2017 een bedrag van € 536 aan BPM voldaan. De tenaamstelling heeft plaatsgevonden op 7 november 2017.
Namens belanghebbende is bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.
De Inspecteur heeft belanghebbendes gemachtigde bij brief van 15 december 2017 uitgenodigd voor een hoorgesprek, te houden op 19 januari 2018.
Bij brief van 4 januari 2018 is die datum vanwege een bericht van verhindering van belanghebbendes gemachtigde gewijzigd in 17 januari 2018. Ook die datum bleek niet geschikt.
In zijn brief van 17 januari 2018 heeft de Inspecteur het voorstel gedaan om het hoorgesprek in deze zaak en vele andere zaken van deze gemachtigde te laten plaatsvinden op 5, 6 of 7 februari 2018. Belanghebbendes gemachtige wordt verzocht om een keuze voor een van die data schriftelijk kenbaar te maken, waarbij de mogelijkheid is geboden om de hoorgesprekken ook over die dagen te spreiden. Voorts wordt ingegaan op de wens van de heer [naam1] (hierna: [naam1] ) om in zijn eigen zaken en die van zijn cliënten - waaronder belanghebbende - bij die gesprekken aanwezig te zijn. De Inspecteur schrijft dat diens aanwezigheid hem niet noodzakelijk voorkomt, omdat er geen nieuwe rechtsvragen zouden spelen terwijl meerdere door hem voorgestelde data door [naam1] zijn afgewezen.
Blijkens de brief van de Inspecteur van 24 januari 2018 heeft belanghebbendes gemachtigde de uitnodiging van de Inspecteur om het hoorgesprek te laten plaatsvinden op 5, 6 of 7 februari 2018 afgewezen. Desalniettemin heeft de Inspecteur belanghebbendes gemachtigde uitgenodigd voor een hoorgesprek op 6 februari 2018 van 13:00 uur tot 16:00 uur, aangezien reeds meerdere uitnodigingen om gehoord te worden zijn afgewezen zonder alternatieve data te noemen waarop het hoorgesprek wél zou kunnen plaatsvinden. De aanwezigheid van de heer [naam1] bij het hoorgesprek heeft de Inspecteur ook nu niet noodzakelijk geacht. Gewezen is verder op het recht op inzage in het dossier voorafgaand aan het hoorgesprek.
Op 22 maart 2018 heeft de Inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. Het bezwaar is ongegrond verklaard. Over het houden van een hoorgesprek is in de uitspraak op bezwaar het volgende opgenomen:
“Hoorgesprek
Voor het houden van een hoorgesprek heb ik u een aantal keren uitgenodigd. Ik probeerde met u een afspraak te maken op verschillende data in december 2017, in januari 2018 en uiteindelijk op 6 februari 2018. Na eerdere afzeggingen is ook deze laatste datum door u afgewezen.
In nagenoeg alle gevallen is het afwijzen ingegeven door het feit dat de belanghebbende [Hof: gedoeld wordt op [naam1] ] – die aanwezig wil zijn bij de hoorgesprekken – steeds verhinderd is. U zelf heeft aangegeven – hoewel gemachtigd – niet zonder de belanghebbende [Hof: gedoeld wordt op [naam1] ] het hoorgesprek te willen houden. Alternatieve datums zijn nimmer door u voorgesteld. Nu er kennelijk aan uw zijde geen prioriteit gegeven wordt aan het houden van hoorgesprekken heb ik besloten om uitspraak te doen zonder te hebben gehoord. Daarbij zal ik uitgaan van de in het dossier én bezwaarschrift aanwezige informatie.
Ik verwijs u voor een overzicht van eerdere uitnodigingen naar mijn uitnodiging voor het hoorgesprek op 6 februari 2018. (…) Daarnaast verwijs ik hier naar mijn brief van 9 februari 2018 waar ik uitgebreid de problematiek van de hoorgesprekken voor deze dossiers bespreek. Beide brieven moeten voor zover nodig als hier ingelast worden beschouwd.”
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld.
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil of:
-
de hoorplicht is geschonden;
-
het (vooraf) heffen van griffierecht in strijd is met het Unierecht, en of een rentevergoeding is verschuldigd over de tijd dat het griffierecht belanghebbende niet ter beschikking stond;
-
voor de bepaling van de waardevermindering aanvullend rekening moet worden gehouden met de kwalificatie “ex-rental”;
-
een betaling van BPM voorafgaand aan het belastbare feit (registratie) Unierechtelijk is toegestaan;
-
in deze procedure een rentevergoeding verschuldigd is over in strijd met het Unierecht geheven BPM en zo ja, tegen welk rentepercentage;
-
aanleiding bestaat voor een vergoeding van de werkelijke proceskosten; en
-
het Hof gehouden is prejudiciële vragen te stellen.