Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8824, 19/00301 en 19/00302
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8824, 19/00301 en 19/00302
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 21 september 2021
- Datum publicatie
- 1 oktober 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:8824
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1443
- Zaaknummer
- 19/00301 en 19/00302
Inhoudsindicatie
BPM. Vermindering (afschrijving).
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 19/00301 en 19/00302
uitspraakdatum: 21 september 2021
Uitspraak van de elfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] h.o.d.n. [bedrijf] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 14 februari 2019, nummers AWB 18/1985 en 18/1986, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van een Peugeot 2008 (hierna: auto 1) op aangifte een bedrag van € 1.558 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan.
Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van een Peugeot Partner (hierna: auto 2) op aangifte een bedrag van € 2.186 aan BPM voldaan.
De daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaren heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende een pleitnota ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (beeldbellen) plaatsgevonden op 4 februari 2021. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Auto 1 (VIN eindigend op [nummer1] ) is afkomstig uit Duitsland en is op 18 juli 2016 voor het eerst toegelaten op de openbare weg.
Belanghebbende heeft op 20 november 2017 aangifte voor de BPM gedaan met het oog op de registratie van auto 1 in het Nederlandse kentekenregister. De bruto BPM bedraagt volgens de aangifte € 3.008. Het afschrijvingspercentage is met behulp van een koerslijst (XRAY) bepaald op 48,2%, uitgaande van een historische nieuwprijs van € 25.560 en een handelsinkoopwaarde van € 13.241. De koerslijst vermeldt ‘Fiscaal marge’ en ‘Rental Ja’. In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende op 21 november 2017 een bedrag van € 1.558 aan BPM voldaan. De tenaamstelling heeft plaatsgevonden op 3 januari 2018.
Auto 2 (VIN eindigend op [nummer2] ) is eveneens afkomstig uit Duitsland en is op 28 juli 2016 voor het eerst toegelaten op de openbare weg.
Belanghebbende heeft eveneens op 20 november 2017 aangifte voor de BPM gedaan met het oog op de registratie van auto 2 in het Nederlandse kentekenregister. De bruto BPM bedraagt volgens de aangifte € 4.124. Het afschrijvingspercentage is met behulp van een koerslijst (XRAY) bepaald op 47%, uitgaande van een historische nieuwprijs van € 31.230 en een handelsinkoopwaarde van € 16.538. De koerslijst vermeldt ‘Fiscaal marge’ en ‘Rental Nee’. In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende op 21 november 2017 een bedrag van € 2.186 aan BPM voldaan. De tenaamstelling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2018.
Namens belanghebbende is bezwaar gemaakt tegen voormelde voldoeningen op aangifte.
Bij brief van 24 januari 2018 heeft de Inspecteur aan belanghebbendes gemachtigde laten weten voornemens te zijn de bezwaren ongegrond te verklaren. Aangegeven is dat een voorstel zal worden gedaan voor een hoorgesprek.
De Inspecteur heeft belanghebbendes gemachtigde bij brief van 30 januari 2018 uitgenodigd voor een hoorgesprek, te houden op 22 februari 2018.
Bij brief van 12 februari 2018 is die datum gewijzigd in 19 februari 2018, van 13.00 uur tot 16.00 uur. In die laatste brief heeft de Inspecteur aangegeven dat de afspraak daartoe telefonisch is gemaakt op 8 februari 2018 en reeds is bevestigd in een brief van 9 februari 2018. Tijdens het hoorgesprek zouden meerdere lopende bezwaren worden besproken, waaronder zaken - als de onderhavige - waarin de vennootschap van [naam1] (hierna: [naam1] ) een bemiddelende rol heeft gespeeld bij de import van een voertuig.
Op 19 februari 2018 is belanghebbendes gemachtigde tezamen met de heer [naam1] ten kantore van de belastingdienst verschenen en heeft een gesprek plaatsgevonden met de Inspecteur.
Naar aanleiding van dat gesprek heeft de Inspecteur bij brief van 22 februari 2018 het volgende geschreven aan belanghebbendes gemachtigde:
“Tijdens het hoorgesprek van afgelopen maandag, 19 februari 2018, stonden een aantal dossiers voor inzage/bespreking gepland. Op bijgaande lijst staan de dossiers vermeld [Hof: o.a. de onderhavige bezwaren]. (…) Er stonden wel dossiers op waar de heer [naam1] – naar eigen zeggen – op enigerlei wijze betrokken is; klanten van [naam2] B.V.
(…)
In een telefoongesprek op 15 februari 2018 gaf u aan op 19 februari 2019 geen dossiers van [naam2] B.V. te willen bespreken omdat de heer [naam1] niet aanwezig kon zijn. Ik heb daarop besloten de hoorzitting wel door te laten gaan en (ook) de dossiers waarbij [naam2] B.V. betrokken zou zijn beschikbaar te houden.
(…)
Ondanks eerdere melding van verhinderd verscheen de heer [naam1] wel tijdens de hoorzitting. U kondigde zijn aanwezigheid aan met de beperking dat hij geen inzage wenste en ook niet gehoord wilde worden. Maar dat er slechts sprake zou zijn van een gesprek over de gang van zaken rond de hoor gesprekken. (…)
De heer [naam1] gaf te kennen dat de aan u verstrekte volmacht door hem beperkt is en dat u zonder zijn aanwezigheid van hem geen hoor gesprekken mag bijwonen en dus ook in die hoor gesprekken feitelijk niet als gemachtigde mag handelen. (…) Daarnaast is de heer [naam1] van mening dat de manier waarop ik u uitnodig voor een hoorzitting niet gepast en niet effectief is. (…)
Daarop heb ik te kennen gegeven dat ik in geval van volmacht de gemachtigde uitnodig en dat er – indien een datum niet schikt – een nieuwe datum gezocht wordt. (…)
(…)
Afsluitend
De heer [naam1] , als klant, heeft afgelopen 2 maanden iedere uitnodiging tot horen naast zich neergelegd. Hij stelt kennelijk geen prioriteit om gehoord te worden, wil echter wel te praten over hoe hij uitgenodigd wil worden. (…)
Ons verzoek om – nu de heer [naam1] toch aanwezig was – de klaarliggende dossiers in te zien en daarna het hoorgesprek te doen, werd door u én de heer [naam1] direct afgewezen. Dat leidt hier tot de conclusie dat u kennelijk niet (meer) gehoord wenst te worden voor deze dossiers.
U gaf vervolgens te kennen ook in de ‘niet-CIS-dossiers’ niet meer gehoord wilde worden. (…)”
Op 5 maart 2018 heeft de Inspecteur in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gedaan. De bezwaren zijn ongegrond verklaard. Over het houden van een hoorgesprek is het volgende opgenomen:
“Hoorgesprek
(…) Op 19 februari 2018 bent u verschenen en is ook de heer [naam1] , belanghebbende – ondanks eerdere afwijzing - verschenen. Desgevraagd weigerde u inzage te nemen in de dossiers en aansluitend gehoord te worden.
Nu er kennelijk aan uw zijde geen prioriteit gegeven wordt aan het houden van hoorgesprekken heb ik besloten uitspraak te doen zonder te hebben gehoord. Daarbij zal ik uitgaan van de in het dossier en bezwaarschrift aanwezige informatie. (…)”
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld.
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil of:
-
de hoorplicht is geschonden;
-
het (vooraf) heffen van griffierecht in strijd is met het Unierecht, en of een rentevergoeding is verschuldigd over de tijd dat het griffierecht belanghebbende niet ter beschikking stond;
-
voor de bepaling van de waardevermindering aanvullend rekening moet worden gehouden met de kwalificatie “ex-rental”;
-
een betaling van bpm voorafgaand aan het belastbare feit (registratie) Unierechtelijk is toegestaan;
-
de Inspecteur zich kan beroepen op ‘interne compensatie’;
-
in deze procedure een rentevergoeding verschuldigd is over in strijd met het Unierecht geheven bpm en zo ja, tegen welk rentepercentage;
-
aanleiding bestaat voor een vergoeding van de werkelijke proceskosten; en
-
et Hof gehouden is prejudiciële vragen te stellen.