Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8827, 19/01448 t/m 19/01462
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8827, 19/01448 t/m 19/01462
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 21 september 2021
- Datum publicatie
- 1 oktober 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:8827
- Zaaknummer
- 19/01448 t/m 19/01462
Inhoudsindicatie
BPM. Griffierecht, materiële- en immateriëleschadevergoeding, rente, proceskosten.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummers 19/01448 tot en met 19/01462
uitspraakdatum: 21 september 2021
Uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 15 oktober 2019, nummers AWB 18/2572 tot en met 18/2577, 18/2579 tot en met 18/2582, 18/2586, 18/2588, 18/2589, 18/2593 en 18/2594, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van diverse auto’s op aangifte bedragen aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan. Aan geen van de daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaren is bij uitspraken op bezwaar door de Inspecteur volledig tegemoetgekomen.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de Inspecteur opgedragen opnieuw uitspraak op de bezwaren te doen met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank en de Inspecteur veroordeeld in vergoeding van de door belanghebbende in beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 768 en het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 5.070 (15 maal € 338), vermeerderd met wettelijke rente vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank tot aan de dag van algehele voldoening.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter digitale zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 17 september 2021. Namens belanghebbende is [naam1] verschenen, bijgestaan door [naam2] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam3] en [naam4] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft ter zake van vijftien auto’s BPM op aangiften voldaan. De bezwaren tegen die voldoeningen, respectievelijk de uitspraken op die bezwaren en de tegen die uitspraken ingestelde beroepen zijn op de volgende data gedaan.
Kenmerk Hof |
Ontvangst bezwaar |
Uitspraak op bezwaar |
Ontvangst beroep |
19/01448 |
12-07-2017 |
27-03-2018 |
04-05-2018 |
19/01449 |
09-03-2017 |
20-03-2018 |
03-05-2018 |
19/01450 |
18-04-2017 |
16-03-2018 |
24-04-2018 |
19/01451 |
11-08-2017 |
23-03-2018 |
24-04-2018 |
19/01452 |
11-08-2017 |
23-03-2018 |
24-04-2018 |
19/01453 |
11-08-2017 |
23-03-2018 |
24-04-2018 |
19/01454 |
11-08-2017 |
23-03-2018 |
24-04-2018 |
19/01455 |
11-08-2017 |
23-03-2018 |
24-04-2018 |
19/01456 |
11-08-2017 |
23-03-2018 |
24-04-2018 |
19/01457 |
06-07-2017 |
16-03-2018 |
25-04-2018 |
19/01458 |
10-03-2017 |
20-03-2018 |
25-04-2018 |
19/01459 |
09-03-2017 |
16-03-2018 |
25-04-2018 |
19/01460 |
10-03-2017 |
20-03-2018 |
25-04-2018 |
19/01461 |
09-03-2017 |
16-03-2018 |
25-04-2018 |
19/01462 |
06-07-2017 |
16-03-2018 |
25-04-2018 |
Belanghebbende heeft de gronden van al haar beroepen bij brieven van 27 juni 2018 bij de Rechtbank ingediend.
Naar aanleiding van belanghebbendes beroepen heeft de Rechtbank partijen op 8 februari 2019 vooraankondigingen toegezonden met het voornemen de beroepen op 29 mei 2019 te behandelen. Belanghebbende heeft bij fax van 11 februari 2019 aan de Rechtbank laten weten verhinderd te zijn (hierna: de eerste verhinderbrief).
Naar aanleiding van de eerste verhinderbrief heeft de Rechtbank partijen bij brief van 12 april 2019 vooraankondigingen toegezonden met het voornemen de beroepen op 28 juni 2019 te behandelen. Deze datum was niet vermeld als verhinderdatum in de eerste verhinderbrief. Belanghebbende heeft bij fax van 15 april 2019 aan de Rechtbank laten weten verhinderd te zijn (hierna: de tweede verhinderbrief).
Naar aanleiding van de tweede verhinderbrief heeft de Rechtbank partijen bij brief van 3 mei 2019 vooraankondigingen toegezonden met het voornemen de beroepen op 23 juli 2019 te behandelen. Deze datum was niet vermeld als verhinderdatum in de tweede verhinderbrief. Belanghebbende heeft bij fax van 9 mei 2019 aan de Rechtbank laten weten verhinderd te zijn (hierna: de derde verhinderbrief).
Naar aanleiding van de derde verhinderbrief heeft de Rechtbank partijen bij brief van 15 juli 2019 vooraankondigingen toegezonden met het voornemen de beroepen op 1 oktober 2019 te behandelen. Geen van de partijen heeft daarop aangegeven verhinderd te zijn.
Belanghebbende heeft op 19 en 20 september 2019 bij de Rechtbank nadere stukken ingediend, door haar aangemerkt als pleitnota’s. Daarin heeft zij gesteld dat de redelijke termijn van berechting is overschreden.
Alle zaken zijn op de zitting van de Rechtbank op 1 oktober 2019 gelijktijdig behandeld.
De Rechtbank heeft op 15 oktober 2019 in één geschrift uitspraak gedaan in alle zaken, geoordeeld dat de Inspecteur de hoorplicht heeft geschonden en om die reden de uitspraken op bezwaar vernietigd en de zaken teruggewezen naar de Inspecteur.
3 Geschil
In hoger beroep is in geschil of:
het vooraf heffen van griffierechten in strijd is met het Unierecht en zo nee, of griffierechten naar een te hoog bedrag worden geheven;
de Rechtbank ten onrechte geen vergoeding voor materiële en immateriële schade aan belanghebbende heeft toegekend;
de Inspecteur aan belanghebbende rente dient te vergoeden over de door hem terug te betalen griffierechten; en
belanghebbende in aanmerking komt voor een (integrale) proceskostenvergoeding voor de bezwaar-, beroeps- en hogerberoepsfase.