Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8828, 20/00919 t/m 20/00928

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8828, 20/00919 t/m 20/00928

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
21 september 2021
Datum publicatie
1 oktober 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:8828
Zaaknummer
20/00919 t/m 20/00928

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Ontvankelijkheid bezwaar en beroep.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 20/00919 tot en met 20/00928

uitspraakdatum: 21 september 2021

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 oktober 2020, nummers AWB 19/6790, 19/7219 tot en met 19/7226, 19/7228 en 20/317, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De Inspecteur heeft bij beschikking van 22 mei 2019 het verzoek van belanghebbende om de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) voor de jaren 2010 tot en met 2013 ambtshalve te verminderen afgewezen.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden beschikking gehandhaafd.

1.3

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de IB/PVV opgelegd. Daarbij is een verzuimboete opgelegd en belastingrente berekend.

1.4

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de ZVW opgelegd.

1.5

Op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hiervoor – onder 1.3 en 1.4 – bedoelde aanslagen en bijbehorende beschikkingen heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

1.6

Belanghebbende is tegen de hiervoor – onder 1.2 en 1.5 – bedoelde uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft deze beroepen gezamenlijk behandeld, de beroepen in de zaken over de jaren 2010 tot en met 2013 niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen in de zaken over het jaar 2014 ongegrond verklaard.

1.7

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.9

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2021 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door haar partner [de partner] , als getuige [de voormalige gemachtigde] , alsmede [naam1] , mr. [naam2] en mr. [naam3] namens de Inspecteur.

1.10

Belanghebbende heeft een pleitnota voorgelezen en overgelegd.

1.11

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

De Inspecteur heeft bij beschikking van 22 mei 2019 het verzoek van belanghebbende om de aanslagen IB/PVV en ZVW voor de jaren 2010 tot en met 2013 ambtshalve te verminderen afgewezen.

2.2

Belanghebbende heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard en de bestreden beslissing gehandhaafd bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 27 september 2019.

2.3

Belanghebbende en haar toenmalige gemachtigde, [de voormalige gemachtigde] (hierna: de voormalige gemachtigde), hebben verklaard dat het tegen de hiervoor – onder 2.2. bedoelde – uitspraak op bezwaar gerichte beroepschrift op 18 oktober 2019 om 14:39 uur door de voormalige gemachtigde bij de Rechtbank, locatie Arnhem, is afgeven. De voormalige gemachtigde heeft ter zitting van de Rechtbank verder verklaard dat hij niet op een ontvangstbevestiging heeft gewacht, omdat het volgens hem te druk was bij de balie. De Rechtbank heeft geconstateerd dat de brief van 18 oktober 2019 niet is ingeboekt in haar systeem en niet bij haar terecht is gekomen.

2.4

De rechtbank heeft op 17 december 2019 een brief van belanghebbende ontvangen. Deze brief luidt:

Geacht heer/ mevrouw,

Op 18 oktober hebben wij bij de rechtbank te Arnhem beroep aangetekend tegen een uitspraak van de belastingdienst van 27 september 2019. Zie bijlage: Ingediend verzoek bij de rechtbank van 18 oktober 2019; uitspraak belastingdienst van 27 september 2019.

Tot op heden hebben wij nog geen enkele bevestiging van u mogen ontvangen. Graag zien wij die per omgaande tegemoet, zodat dit beroep in behandeling kan worden genomen.”.

Deze brief is door de Rechtbank aangemerkt als beroepschrift gericht tegen de bedoelde uitspraak op bezwaar.

2.5

De Inspecteur heeft voor het jaar 2014 een ambtshalve aanslag in de IB/PVV en een ambtshalve aanslag in de ZVW opgelegd. Bij de aanslag IB/PVV heeft de Inspecteur een verzuimboete opgelegd en belastingrente berekend. Beide aanslagen zijn gedagtekend 9 november 2016. Op 14 mei 2019 is door de Inspecteur een aangifte IB/PVV en ZVW voor het jaar 2014 ontvangen. Deze aangifte is door de Inspecteur aangemerkt als bezwaarschrift gericht tegen de bedoelde aanslagen.

2.6

Blijkens een – tot de stukken van het geding behorende – uitdraai van een e-mailbericht van de voormalige gemachtigde, heeft deze op 9 september 2016 op het kantoor van de Belastingdienst verschillende aangiften bij de ontvanger ingediend, die vervolgens nogmaals per e-mail zijn nagezonden aan de ontvanger.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of het beroep tegen de hiervoor – onder 2.2 – bedoelde uitspraak op bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en of de bezwaren tegen de hiervoor – onder 2.5 – bedoelde aanslagen terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar betreffende het jaar 2014 en terugwijzing van de zaken naar de Rechtbank.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing