Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-01-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:896, 19/00130
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-01-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:896, 19/00130
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 januari 2021
- Datum publicatie
- 5 februari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:896
- Zaaknummer
- 19/00130
Inhoudsindicatie
Tussenbeslissing. Weigering gemachtigde. Het taalgebruik en/of de bejegening van de gemachtigde komt structureel in strijd met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen. Door stelselmatig nodeloos grievend, krenkend en/of beschadigend taalgebruik wordt hetzij een doelmatige behandeling van het geschil ernstig bemoeilijkt, hetzij het gezag van de rechtspraak of van bij behandeling van de zaak betrokken functionarissen nodeloos en op onaanvaardbare wijze aangetast.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/00130
datum: 19 januari 2021
in het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 december 2018, nummer AWB 18/765, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)
1 Feiten
[A] B.V. (hierna: [A] ), vertegenwoordigd door [B] (hierna: [B] ), treedt in deze procedure op als gemachtigde van belanghebbende. Uit door het Hof ambtshalve bij het Handelsregister ingewonnen inlichtingen blijkt dat [A] Holding B.V. enig aandeelhouder en enig bestuurder van [A] is en dat [B] alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder is van [C] B.V. Blijkens zijn faxbericht van 22 december 2020 aan het Hof is [B] directeur-grootaandeelhouder van de in België gevestigde onderneming [D] , die 100% aandeelhouder is van [E] BV in [F] (hierna: [E] ) en voert [B] werkzaamheden uit voor [E] en [A] .
[A] is de gemachtigde van vele belanghebbenden in bezwaar- en beroepsprocedures inzake de heffing van belastingen, in het bijzonder de BPM. [B] pleegt in die zaken de proceshandelingen te verrichten en processtukken in te dienen.
Het Hof heeft zich in toenemende mate gestoord aan de wijze waarop [B] zich in deze stukken heeft uitgelaten over Nederland, over de rechtspraak, rechters en raadsheren en over ambtenaren. Het Hof heeft hem daarop verschillende malen aangesproken (zie onder meer de uitspraak van 9 oktober 2018, nr. 17/00400, ECLI:NL:GHARL:2018:8805).
Het Hof heeft op 17 maart 2020 een aangetekende brief aan [B] gestuurd, met de volgende inhoud:
“Bij beslissingen van 16 augustus 2019 (nrs. 18/00219, 18/00312, 18/00313, 18/00471 en 18/00479, 18/00472, 18/00473 (ECLI:NL:GHARL:2019:6596), 18/00484, 18/00503 en 18/00504, 18/00505 en 18/00506 (ECLI:NL:GHARL:2019:6597), 18/00507 en 18/00508 en 18/00565) en 12 november 2019 (nrs. 18/00781 tot en met 18/00797, ECLI:NL:GHARL:2019:9786) heeft het Hof u en [A] BV geweigerd als bijstandsverlener of als gemachtigde in de zaken die in die beslissingen zijn vermeld. Het Hof heeft daaraan ten grondslag gelegd dat tegen uw bijstand ernstige bezwaren bestaan als bedoeld in artikel 8:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat uw taalgebruik structureel in strijd komt met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen. U bent al verschillende malen gewezen op deze bezwaren en u is regelmatig verzocht uw taalgebruik aan te passen. Het Hof verwijst in dit verband ook naar de conclusie van A-G Wattel van 28 februari 2020, nr. 19/02693. Helaas heeft het Hof moeten constateren dat u ook in stukken die u heeft ingediend na voornoemde beslissingen onbetamelijk taalgebruik bezigt. Tot nu toe heeft het Hof u de mogelijkheid tot herstel geboden van de ingediende stukken.
Het Hof wenst geen stukken met onbetamelijk taalgebruik meer te ontvangen van u als gemachtigde of als vertegenwoordiger van een gemachtigde rechtspersoon. Daarom waarschuwt het Hof u hierbij dat wanneer u of de door u vertegenwoordigde rechtspersoon in nieuw in te dienen stukken onbetamelijk taalgebruik bezigt, het Hof voornemens is u en de door u vertegenwoordigde rechtspersoon zonder nadere waarschuwing of herstelmogelijkheid in de desbetreffende zaak te weigeren als bijstandsverlener of gemachtigde.”
Onder meer bij uitspraken van 16 augustus 2019, nr. 18/00473, ECLI:NL:GHARL:2019:6596, en 12 november 2019, nrs. 18/00781 t/m 18/00797, ECLI:NL:GHARL:2019:9786, heeft het Hof [B] en [A] wegens onbetamelijk taalgebruik geweigerd om bijstand te verlenen aan de belanghebbende in de desbetreffende procedures dan wel haar te vertegenwoordigen.
Partijen zijn uitgenodigd voor een zitting van het Hof op 13 januari 2021. [B] heeft met het oog op deze zitting een pleitnota ingezonden, waarin hij onbetamelijke taal bezigt.
Het Hof heeft besloten dat de aangekondigde zitting geen doorgang zal vinden.
Met dagtekening 17 december 2020 heeft het Hof aan [B] een brief gezonden met de volgende inhoud:
“Meermalen heeft het Hof u erop gewezen dat uw taalgebruik structureel in strijd komt met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen. Verder heeft het Hof u gewaarschuwd dat wanneer u of de door u vertegenwoordigde rechtspersoon in nieuw in te dienen stukken onbetamelijk taalgebruik bezigt, het Hof u en/of de door u vertegenwoordigde rechtspersoon in de desbetreffende zaak kan weigeren als bijstandsverlener of gemachtigde.
In de bovenvermelde zaak heeft het Hof van u een stuk ontvangen waarin u wederom onbetamelijk taalgebruik bezigt (zie bijlage). Dat taalgebruik is stelselmatig nodeloos grievend, krenkend en beschadigend en het bemoeilijkt doelmatige behandeling van de beroepszaken ernstig. Ook wordt daardoor het gezag van de rechtspraak en van bij behandeling van de zaak betrokken functionarissen nodeloos en op onaanvaardbare wijze aangetast.
Het Hof heeft daarom het voornemen u in deze zaak op grond van artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht te weigeren als gemachtigde en als bijstandverlener. Voordat het Hof een definitieve beslissing neemt, mag u nog vertellen wat u ervan vindt. Het Hof vraagt u binnen twee weken schriftelijk te reageren. Daarna zal het Hof een beslissing nemen. Uiteraard stelt het Hof u van die beslissing op de hoogte.”
Eveneens met dagtekening 17 december 2020 heeft het Hof aan belanghebbende een brief gezonden met de volgende inhoud:
“Bij dit gerechtshof is aanhangig een hoger beroep (…) inzake de BPM waarbij u belanghebbende bent en als gemachtigde optreedt de heer [B] .
Het gerechtshof stelt vast dat uw gemachtigde stelselmatig nodeloos grievend, krenkend en beschadigend taalgebruik gebruikt. Dat taalgebruik bemoeilijkt een doelmatige behandeling van de beroepszaken ernstig. Ook wordt daardoor het gezag van de rechtspraak en van bij behandeling van de zaak betrokken functionarissen nodeloos en op onaanvaardbare wijze aangetast.
In de hierboven vermelde zaak heeft deze gemachtigde namens u een stuk ingestuurd waarin opnieuw onbetamelijke taal voorkomt. Ik stuur u hierbij een kopie daarvan.
Het Hof heeft uw gemachtigde meermalen erop gewezen dat het zijn taalgebruik onaanvaardbaar vindt en hem verzocht zijn taalgebruik aan te passen. In uw zaak heeft hij zich wederom op onbetamelijke wijze uitgelaten. Het Hof is daarom van plan uw gemachtigde in deze zaak te weigeren als gemachtigde en als bijstandverlener. Deze weigering is gebaseerd op artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht. Over die bepaling heeft de Hoge Raad op 6 november 2020 een arrest gewezen, dat is te vinden op uitspraken.rechtspraak.nl met het kenmerk ECLI:NL:HR:2020:1730.
Deze weigering zal tot gevolg hebben dat uw gemachtigde in deze zaak niet meer namens u bij het gerechtshof mag optreden. U krijgt in dat geval de gelegenheid een andere gemachtigde in de arm te nemen.
Voordat het Hof een definitieve beslissing neemt, mag u nog vertellen wat u ervan vindt. Het Hof vraagt u binnen twee weken schriftelijk te reageren. Daarna zal het Hof een beslissing nemen. Uiteraard stelt het Hof u van die beslissing op de hoogte.”
In antwoord op de hiervoor onder 1.8 vermelde brief heeft [B] op 22 december 2020 een faxbericht aan het Hof gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“(naam raadsheer) is natuurlijk nu al niet de meest intelligente en doortastende raadsheer bij de club en geeft veelvuldig, zoals nu ook in zijn brieven, blijk van vooringenomenheid, moraalridderij en fatsoensrakkerij en tracht met alle mogelijkheden een interne rechtsorde te handhaven die kennelijk niet strookt met bepalingen van het recht van de Unie.
En passant wordt verwezen naar rechtspraak van de grootste hoerenkast van de lage landen, de Hoge Raad der Nederlanden en zijn 'uitspraak' van 6 november 2020. (…)
(naam raadsheer) tracht nu met formele aanwijzingen, zoals gegeven door de hoerenkindertjes van de Hoge Raad der Nederlanden, aangetoonde misdadigers waarbij [G] geheel verbleekt en verwordt tot een mietje, te voldoen aan het geschetste criterium van de Hoge Raad der Nederlanden. (…)
De uitingen zijn door uw clowneske club, gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - kort gezegd en zakelijk weergegeven - als ontoelaatbaar geacht en die willen [B] weigeren in zijn beroepsuitoefening om nog langer belastingplichtigen bij te staan in hun geschillen met de Belastingdienst in de hoger beroepsfase, teneinde toe te komen aan de core business, burgers beduvelen en oplichten en belazeren en schending van het recht van de Unie voort te laten leven!!! (…)
die kennelijke criminelen van de Hoge Raad der Nederlanden trachten te doen geloven in hun zeer verderfelijk arrest van 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1730 (…)
De intens criminele rechtspraak van de Hoge Raad der Nederlanden. (…)
De Hoge Raad is aantoonbaar een hoerenkast, daar kan onmogelijk nog enige discussie over bestaan. (…)
U zou in plaats van mij te weigeren mij moeten waarderen, dat ik mijn nek durf uit te steken in een land dat geregeerd wordt door een aantoonbaar intens criminele massa dienders en malloten die het - aantoonbaar, buiten elke mogelijke twijfel - geheel ontbreekt aan enige oprechtheid en moraal en integriteit!!”
Belanghebbende heeft naar aanleiding van de hiervoor onder 1.9 vermelde brief zowel telefonisch als schriftelijk gereageerd.
2 Overwegingen
Voorop staat dat partijen in een gerechtelijke procedure zich kunnen laten bijstaan of vertegenwoordigen door iemand van hun keuze. Waar het gaat om zaken die het Unierecht betreffen, is dat neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). Dat recht is (voor strafrechtelijke vervolging en het fiscale boeterecht) neergelegd in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 14 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Voor een bestuursrechtelijke procedure als de onderhavige is dat vastgelegd in artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Een partij, haar bijstandverlener(s) en haar gemachtigde(n) mogen het standpunt van die partij verwoorden op een wijze die hun goeddunkt, ook als dat standpunt verwijten behelst aan de wederpartij of anderen. Maar daarbij geldt dat zij zich niet onnodig grievend dienen uit te laten, dat zij hun verwijten en beschuldigingen feitelijk dienen te onderbouwen en dat zij duidelijk moeten maken wat de relevantie daarvan is voor het desbetreffende geschil. Indien een gemachtigde of bijstandverlener door stelselmatig nodeloos grievend, krenkend en/of beschadigend taalgebruik hetzij een doelmatige behandeling van het geschil ernstig bemoeilijkt, hetzij het gezag van de rechtspraak of van bij behandeling van de zaak betrokken functionarissen nodeloos en op onaanvaardbare wijze aantast, kan dit de conclusie rechtvaardigen dat ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 8:25, eerste lid, van de Awb tegen de persoon van de gemachtigde of bijstandverlener bestaan.
Het Hof is van oordeel dat het taalgebruik en/of de bejegening van [B] structureel in strijd komt met de in het maatschappelijk verkeer betamelijke omgangsvormen. Hij uit verwijten en beschuldigingen aan burgerlijke en rechterlijke ambtenaren, aan rechterlijke colleges en aan de rechtsstaat en Nederland in het algemeen. Daarbij gaat het er niet om dat [B] kenbaar maakt het oneens te zijn met bepaalde rechterlijke oordelen. Laatstbedoelde uitingen passen bij rechterlijke procedures. Waar het wel om gaat is dat [B] onnodig beledigende opmerkingen maakt. Voorts verzuimt hij te motiveren wat de relevantie is van zijn verwijten en beschuldigingen voor de aanhangige procedure. Zonder nadere motivering is niet duidelijk waarom deze verwijten en beschuldigingen een ondersteuning zijn voor zijn standpunt over de in geding zijnde belastingaanslagen en/of beschikkingen. Ook na daarvoor te zijn gewaarschuwd, heeft [B] daarin volhard.
Sommige door [B] ingediende stukken bevatten zoveel beledigende opmerkingen dat het voor het Hof en de wederpartij schier onmogelijk is kennis te nemen van de in deze stukken opgenomen voor de beslechting van het geschil relevante stellingen en standpunten. [B] is daarop gewezen. Dat brengt mee dat de wederpartij feitelijk de mogelijkheid is ontnomen te reageren op deze stellingen en standpunten en voorts dat deze het Hof niet bereiken. Deze benadeling van de door [B] vertegenwoordigde procespartijen, is een rechtstreeks gevolg van het ongepaste taalgebruik van [B] .
In de algemene waarschuwing die het Hof op 17 maart 2020 aangetekend naar [B] heeft verzonden, is aangegeven dat wanneer in nieuw in te dienen stukken onbetamelijk taalgebruik wordt gebezigd, het Hof voornemens is [B] en de door hem vertegenwoordigde rechtspersoon zonder nadere waarschuwing of herstelmogelijkheid in de desbetreffende zaak te weigeren als bijstandsverlener of gemachtigde. Nadien heeft [B] in de onderhavige zaak stukken ingestuurd. Ook daarin zijn wederom beledigende opmerkingen opgenomen. Daarmee volhardt [B] in het gebruik van ongepaste taal.
Naar het oordeel van het Hof doet zich de situatie voor dat [B] door stelselmatig nodeloos grievend, krenkend en/of beschadigend taalgebruik hetzij een doelmatige behandeling van het geschil ernstig bemoeilijkt, hetzij het gezag van de rechtspraak of van bij behandeling van de zaak betrokken functionarissen nodeloos en op onaanvaardbare wijze aantast (vgl. HR 6 november 2020, nr. 19/05365, ECLI:NL:HR:2020:1730). Het Hof is op grond daarvan van oordeel dat tegen [B] ernstige bezwaren bestaan als bedoeld in artikel 8:25, eerste lid, van de Awb. Deze bezwaren gelden evenzeer voor [A] , nu [A] de gemachtigde van belanghebbende is, [B] middellijk bestuurder van [A] is en [B] in rechterlijke procedures zowel schriftelijk als mondeling pleegt op te treden namens [A] . De stukken met de beledigende woorden zijn ook zonder uitzondering ondertekend door [B] .
Artikel 47 van het Handvest luidt:
“Recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht.
Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.
Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.
Rechtsbijstand wordt verleend aan degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.”
Naar het oordeel van het Hof komt de onderhavige weigering niet in strijd met artikel 47 van het Handvest. Aan de belanghebbende wordt immers niet het recht op toegang tot de rechter ontzegd of de mogelijkheid ontnomen zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen. Haar wordt slechts het recht ontzegd om door [B] te worden bijgestaan en/of vertegenwoordigd. De onderhavige weigering komt evenmin in strijd met artikel 11 van het Handvest, dat de vrijheid van meningsuiting en van informatie beschermt. Aan de gemachtigde wordt immers niet het recht ontzegd zijn mening te uiten. Hem wordt slechts verweten in de onderhavige procedure zijn opvattingen, die soms al niet relevant zijn in het kader van deze procedure, te uiten op onbetamelijke wijze. Met de weigering wordt een legitiem doel nagestreefd, te weten het waken voor onnodige en ernstige verstoring van de gang van zaken bij rechterlijke procedures, zoals in dit geval bij dit Hof. Een normale gang van zaken wordt hersteld door degene die deze gang van zaken verstoort te weigeren als bijstandverlener en/of gemachtigde. Door deze weigering te beperken tot zaken waarin [B] na te zijn gewaarschuwd, volhardt in zijn onwelvoeglijke taalgebruik, bestaat naar het oordeel van het Hof een redelijke verhouding tussen die beperking en het doel van de schorsing, de verzekering van een normale gang van zaken bij de onderhavige procedure.
Op grond van het vorenstaande zal het Hof [B] en [A] weigeren in de onderhavige procedure bijstand te verlenen of belanghebbende te vertegenwoordigen. Belanghebbende zal van deze beslissing in kennis worden gesteld en hem zal de gelegenheid worden geboden desgewenst een andere gemachtigde aan te wijzen.
3 Beslissing
Het Hof:
– weigert [B] en [A] B.V. om bijstand te verlenen aan belanghebbende dan wel hem te vertegenwoordigen in de onderhavige procedure;
– stelt belanghebbende in de gelegenheid om, indien hij dat wenst, binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen voor de verdere procedure.
Deze beslissing is genomen door mr. I. Linssen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De griffier, |
De raadsheer, |
(E.D. Postema) |
(I. Linssen) |
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 januari 2021.
Tegen deze tussenuitspraak staat geen afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie dan wel een ander rechtsmiddel open. Op grond van artikel 28, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan tegen deze beslissing slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de einduitspraak, zijnde de uitspraak waarbij het geding wordt afgedaan (vgl. Hoge Raad 14 september 2007, nr. 43.294, ECLI:NL:HR:2007:BB3489).