Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9176, 19/01625
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9176, 19/01625
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28 september 2021
- Datum publicatie
- 8 oktober 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:9176
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:674, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- 19/01625
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling woning.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/01625
uitspraakdatum: 28 september 2021
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 november 2019, nummer AWB 19/2953, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Rivierenland (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2019 de waarde van de onroerende zaak [adres1] 2 te [plaats1] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2019, naar waardepeildatum 1 januari 2018, vastgesteld op € 293.000.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 april 2019 de vastgestelde waarde gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 8 november 2019 het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Belanghebbende heeft op 12 december 2019 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Daarvoor is een griffierecht betaald van € 128.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 januari 2020 de vastgestelde waarde andermaal gehandhaafd.
Belanghebbende is op 30 januari 2020 ook tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De heffingsambtenaar heeft in die procedure een verweerschrift ingediend.
De heffingsambtenaar heeft op 16 april 2020 een verweerschrift bij het Hof ingediend.
De griffier van het Hof heeft op 11 mei 2020 aan de Rechtbank verzocht de beroepsprocedure over te dragen aan het Hof.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. Belanghebbende is verschenen, bijgestaan door [naam1] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam2] en [naam3] . Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen en ingebracht.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting is op 11 juni 2021 een nader stuk van belanghebbende bij het Gerecht binnengekomen. Het Gerecht heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.
2 Feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een in 1997 gebouwde geschakelde (hoek)woning met een garage (18 m²), een aanbouw (15 m³) en een tuinhuis. De woning heeft een inhoud van 412 m³. De perceeloppervlakte bedraagt 283 m².
Met betrekking tot het vorige tijdvak 2018 is de waarde vastgesteld op € 283.000. Belanghebbende heeft daartegen tevergeefs bezwaar, beroep en hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft in zijn uitspraak van 2 maart 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1904, geoordeeld dat de waarde van € 283.000 niet te hoog is vastgesteld.
Belanghebbende heeft in eind 2019 de onroerende zaak verkocht voor € 340.000. Op 28 april 2020 is de onroerende zaak geleverd.
3 Geschil
In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de heffingsambtenaar, en tot vermindering van de vastgestelde waarde. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.