Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9177, 19/01626
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9177, 19/01626
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28 september 2021
- Datum publicatie
- 8 oktober 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:9177
- Zaaknummer
- 19/01626
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Ontvankelijkheid bezwaar. Machtiging.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/01626
uitspraakdatum: 28 september 2021
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 november 2019, nummer AWB 19/3001, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Rivierenland (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2019 de waarde van de onroerende zaak [adres] 1 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2019, naar waardepeildatum 1 januari 2018, vastgesteld op € 288.000.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak van 25 april 2019 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet overleggen van een machtiging.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 8 november 2019 het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft op 12 december 2019 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Daarvoor is een griffierecht betaald van € 128.
De heffingsambtenaar heeft op 16 april 2020 een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. De zaken met de nummers 19/01626 tot en met 19/01632 zijn gezamenlijk behandeld. Namens belanghebbende zijn verschenen [naam1] en [naam2] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam3] en [naam4] . Beide partijen hebben een pleitnota voorgedragen en ingebracht.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting is op 11 juni 2021 een nader stuk van belanghebbende bij het Hof binnengekomen. Het Hof heeft hierin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.
2 Feiten
Namens belanghebbende heeft [naam1] op 1 maart 2019 een bezwaarschrift ingediend. Daarin heeft [naam1] vermeld dat hij als gemachtigde optreedt.
De heffingsambtenaar heeft bij brief van 11 maart 2019, gericht aan [naam1] , de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd en hem gevraagd om binnen zes weken na de dagtekening van de brief een machtiging toe te sturen. In deze brief is verder erop gewezen dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard als niet aan het verzoek wordt voldaan.
Aan het verzoek van de heffingsambtenaar om toezending van een machtiging heeft [naam1] niet voldaan. Om die reden heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die beslissing in beroep gekomen bij de Rechtbank. Daarbij heeft belanghebbende gewezen op het feit dat naar zijn mening geen nieuwe machtiging behoefde te worden overgelegd, aangezien de heffingsambtenaar reeds in het bezit was van een in een eerdere WOZ-procedure overgelegde machtiging van 6 maart 2018 waarin belanghebbende het volgende heeft verklaard:
“Hiermee verklaar ik Adviesbureau [naam1] te [woonplaats] (…) gemachtigd te hebben namens mij bezwaar in te dienen tegen de hoogte van de BSR aanslag over het jaar 2018, met de waardepeildatum 1 januari 2017.”
Ter zake van de beroepsprocedure heeft belanghebbende een machtiging van 20 juni 2018 aan de Rechtbank overgelegd, waarin staat dat belanghebbende “(…) bij deze Adviesbureau [naam1] , [adres] 2, [woonplaats] , KvK nr. [nummer1] , [machtigt] om hem/haar in- en buiten rechte te vertegenwoordigen.”
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de onder 2.4 genoemde volmacht van 6 maart 2018 niet de bevoegdheid omvat om bezwaar te maken tegen de onderhavige WOZ-beschikking 2019. De heffingsambtenaar heeft daarom het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, aldus de Rechtbank.
In hoger beroep heeft belanghebbende in februari 2020 een ondertekende machtiging overgelegd waarin de ondergetekenden, waaronder belanghebbende, [naam1] machtigen ‘om hen altijddurend te vertegenwoordigen in en buiten rechte in verband met de bezwaar- en beroepsprocedures tegen Belastingsamenwerking Rivierenland (BSR) naar aanleiding van de oplegging van de lokale belastingen op basis van de WOZ-waardes die gestoeld zijn op de Wet WOZ van 1994’.
3 Geschil
In geschil is of de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet overleggen van een machtiging.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de heffingsambtenaar, en tot terugwijzing naar de heffingsambtenaar voor een hernieuwde beoordeling van het bezwaar. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.