Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9191, 20/00595 t/m 20/00598
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9191, 20/00595 t/m 20/00598
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 28 september 2021
- Datum publicatie
- 8 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:9191
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1462
- Zaaknummer
- 20/00595 t/m 20/00598
Inhoudsindicatie
BPM. Vermindering (afschrijving).
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 20/00595 t/m 20/00598
uitspraakdatum: 28 september 2021
Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 maart 2020, nummers AWB 18/3187 t/m 18/3190 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur) en
de minister voor Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft met het oog op de registratie van vier motorrijtuigen belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) op aangiften voldaan.
De daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaren zijn door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ter zake van één van de auto’s gegrond verklaard en de andere beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 14 september 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord als gemachtigde van belanghebbende [naam1] (hierna: gemachtigde) bijgestaan door [naam2] , alsmede namens de Inspecteur mr. [naam3] en mr. [naam4] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. De laatste door belanghebbende ingebrachte pleitnota is eveneens aan deze uitspraak gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft aangiften voor de bpm gedaan ter zake van de volgende, uit Duitsland en Denemarken afkomstige gebruikte voertuigen:
Merk : Ferrari 458 4.5 V8 Spider (hierna: auto 1)
VIN-nummer : [nummer1]
Kenteken : [kenteken1]
Datum eerste toelating : 22-03-2012
Historische bpm : € 64.463
Bedrag voldaan op aangifte : € 16.545 (afschrijvingstabel)
Datum aangifte : 26-04-2017
Voldoening op aangifte : 26-04-2017
Tenaamstelling kenteken : 03-05-2017
Merk : Aprilia Tour Mana 850 (hierna: motor 1)
VIN-nummer : [nummer2]
Kenteken : [kenteken2]
Datum eerste toelating : 01-07-2010
Historische bpm : € 1.079
Bedrag voldaan op aangifte : € 187 (afschrijvingstabel)
Datum aangifte : 24-04-2017
Voldoening op aangifte : 11-05-2017
Tenaamstelling kenteken : 15-05-2017
Merk : Audi A7 Sportback 3.0 TDI Quattro (hierna: auto 2)
VIN-nummer : [nummer3]
Kenteken : [kenteken3]
Datum eerste toelating : 28-07-2011
Historische bpm : € 13.902
Bedrag voldaan op aangifte : € 3.104 (afschrijvingstabel)
Datum aangifte : 26-04-2017
Voldoening op aangifte : 27-04-2017
Tenaamstelling kenteken : 03-05-2017
Merk : Skoda Fabia 1.9 TDI RS (hierna: auto 3)
VIN-nummer : [nummer4]
Kenteken : [kenteken4]
Datum eerste toelating : 12-03-2004
Historische bpm : € 6.922
Bedrag voldaan op aangifte : € 299 (afschrijvingstabel)
Datum aangifte : 01-05-2017
Voldoening op aangifte : 03-05-2017
Tenaamstelling kenteken : 08-05-2017
De Rechtbank heeft het beroep ter zake van auto 3 gegrond verklaard, omdat niet langer in geschil was dat recht bestond op toepassing van een lager tussenliggend tarief als gevolg waarvan een teruggaaf van € 13 diende te volgen. De Rechtbank heeft voorts beslist dat de teruggaaf na acht weken dient te worden verhoogd met wettelijke rente ingevolge artikel 30ha van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, tot 14 dagen na de dagtekening van de teruggaafbeschikking. De Rechtbank heeft de beroepen voor het overige ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft aan belanghebbende verder een forfaitaire proceskostenvergoeding van € 1.836 toegekend, alsmede een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze vergoeding heeft de Rechtbank vastgesteld op € 1.000 voor alle vier zaken gezamenlijk, vanwege de samenhang tussen de onderhavige zaken. Voorts heeft de Rechtbank beslist dat het griffierecht aan belanghebbende dient te worden vergoed en dat de proceskostenvergoeding, de immateriëleschadevergoeding, en het griffierecht deels door de Minister en deels door de Inspecteur dienen te worden vergoed. Met betrekking tot het griffierecht heeft de Rechtbank verder bepaald dat zo nodig wettelijke (vertragings)rente moet worden vergoed.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank, de Inspecteur (en de Minister) niet.
3 Geschil
Tussen partijen zijn verschillende punten in geschil die hierna in onderdeel 4 nader worden geduid.