Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9196, 20/01036

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9196, 20/01036

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
28 september 2021
Datum publicatie
8 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:9196
Formele relaties
Zaaknummer
20/01036

Inhoudsindicatie

Erfbelasting. APV. Non-discretionair vermogen? Is erflaatster aan te merken als (mede-)inbrenger?

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummer 20/01036

uitspraakdatum: 28 september 2021

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats]

hierna belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 oktober 2020, nummer AWB 18/6566, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende wegens verkrijging uit de nalatenschap van [erflaatster] een navorderingsaanslag in de erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 1.220.992 (hierna: de navorderingsaanslag). Tevens is bij beschikking € 22.558 aan heffingsrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking).

1.2.

De Inspecteur heeft de hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag en de beschikking verminderd en de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van een proceskostenvergoeding van € 315.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is doorgestuurd naar de inspecteur.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2021. Ter zitting zijn tegelijkertijd de zaken met de Hofkenmerken 20/01034 tot en met 20/01045 behandeld. Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1.

[erflaatster] (hierna: erflaatster) en [de echtgenoot] (hierna: de echtgenoot) (hierna gezamenlijk: de ouders) waren gehuwd in gemeenschap van goederen. Uit dit huwelijk zijn vier kinderen geboren. Het huwelijk is ontbonden [in] 1995 door het overlijden van de echtgenoot.

2.2.

De echtgenoot heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt, waarbij de kinderen tot zijn enige erfgenamen zijn benoemd, tezamen en voor gelijke delen.

2.3.

[naam1] (hierna: [naam1] ) heeft in een brief van 11 augustus 1994 aan de echtgenoot het volgende geschreven:

“Hiermede bevestig ik U ons gesprek dd. 9 augustus, waarbij wij uitgebreid de door U op te doen richten stichting bespraken.

Ik verklaarde mij bereid zitting te nemen in de “Foundation Council” van de [de stichting] , in oprichting in [plaats1] , Lichtenstein.

Ik heb van de concept-statuten kennis genomen. Naar aanleiding hiervan vestig ik er Uw aandacht op, dat U ingeval van donaties aan deze stichting alle zeggenschap en/of beschikkingsrecht over het geschonkene voor altijd verliest. Er is dan voor U géén weg terug meer.

Bovendien zult U er vrede mee moeten hebben, dat het bestuur van de stichting naar eigen inzichten over het vermogen ten behoeve van de kring van toekomstige “beneficiaries” zal kunnen beschikken. Uw erfgenamen zullen derhalve ten opzichte van de stichting rechtens géén enkele aanspraak kunnen doen gelden.

Ik stel er prijs op, alvorens deze bestuursfunctie op mij te nemen, dat U deze verregaande consequenties goed overweegt, en mij middels een accoordverklaring op de kopie van deze brief, zowel door U als door Uw echtgenote ondertekend, doet weten U van één en ander terdege bewust te zijn, en er desondanks volledig mee accoord te gaan.”

2.4.

Deze brief is door de ouders op 19 augustus 1994 voor akkoord ondertekend.

2.5.

Op 16 november 1994 is een Liechtensteinse Stiftung, genaamd [de stichting] (hierna: de stichting), opgericht door haar ‘founder’ [naam2] . Het bestuur van de stichting bestaat uit [naam3] , [naam4] , [naam5] en [naam1] .

2.6.

In paragraaf 7 van de statuten van de stichting van 16 november 1994 is opgenomen dat de ‘founder’ bij de oprichting de potentiële begunstigden bepaalt en nadere vereisten ten aanzien van de benoeming van begunstigden en hun potentiële verkrijgingen kan vaststellen. Daarnaast is bepaald dat de begunstigden geen afdwingbare rechten hebben jegens het vermogen van de stichting:

“Beneficial interest:

a. a) Upon formation of the Foundation, the Founder determines the Class of Beneficiaries. At the same time, the Founder may specify the prerequisites and the content of any beneficial interest as well as the prerequisites and the procedure of the eventual appointment of beneficiaries.

Thereafter and subject always to any terms already defined by the Founder, the Foundation Council has the authority, at its absolute and complete discretion to appoint beneficiaries out of the Class of Beneficiaries, to determine the prerequisites of any such beneficial interest as well as the content thereof, and also to amend and/or revoke any such beneficial interest.

b) The members of the Class of Beneficiaries shall have no legal claim to dissolution of the Foundation, to certain items or to division of the Foundation assets, nor distribution of income and/or capital assets of the Foundation nor any right whatsoever to institute legal proceedings against the Foundation.”

2.7.

In de zogenoemde ‘By-Statutes’ van de stichting, behorende bij de statuten, is een nadere specificatie opgenomen van de Class of Beneficiaries van de stichting. Deze bestaan respectievelijk uit de afstammelingen van de ouders, protestantse instituties en entiteiten waarvan potentiële beneficiaries begunstigden zijn:

“1. The Class of Beneficiaries consists of:

a. a) the issue of [de echtgenoot] and his wife [erflaatster]

b) protestant institutions having the purpose to furtherance the christian religion.

c) foundations, trusts, corporations or other entities where one of the above mentioned members of the Class of Beneficiaries is a beneficiairy.

2. A member of the Class of Beneficiaries is only entitled to his beneficial interest upon having reached the age of 27 years. The appointment of a beneficiary out of the Class of Beneficiaries as well as a distribution to a so appointed beneficiary by the Foundation Council requires the prior written consent of the Protector, if a Protector is in office.

3. These By-Statutes are irrevocable. In the event of any conflict or contradiction between the Statutes and these By-Statutes, the provisions of the By-Statutes having equal force with the Statutes, shall be applied.”

2.8.

De ouders hebben op 16 november 1994 een ‘Letter of Wishes’ ondertekend, waarin hun wensen met betrekking tot het in de stichting ingebrachte vermogen zijn opgenomen. Daarin geven zij hun visie op de besteding van het vermogen en wordt aan het bestuur van de stichting de vrijheid gegeven om af te wijken van hun wensen:

“This letter of wishes is not meant to create any obligation for the Foundation Council. In a period of thirty years so many things can and will change that it will be unwise for us to dictate now what will be in the best interest of the beneficiaries. So, the Foundation Council will have to act according to its opinion at the moment of appointment or distribution.

Having stated this emphatically, we can nevertheless give our view about distribution.

(...).

At this moment we think it wise and reasonable and, therefore, the best policy to make distributions to our grandchildren in equal parts, unless one or more of them are in serious financial difficulties, in which case priority should be given to help those grandchildren out and consequently they should be entitled to receive more than the others.

(...).

As Protestant institution in the Netherlands we suggest to appoint the “ [erflaatster] Stichting”. This “Stichting” should not get more than ten and not less than four percent of the foundation fund.

(…).

If there is no special reason to liquidate at an earlier date we have a preference for the liquidation after thirty years.

(...).

We give this view to the best of our knowledge but without the purpose of creating an obligation for the Foundation Council to follow that view.”

2.9.

Na de oprichting van de stichting hebben de ouders liquide middelen en effecten ingebracht. De ouders hebben in dit kader op 21 november 1994 een zogenoemde ‘Deed of Donation’ ondertekend, waarop ook staat vermeld dat het bestuur van de stichting op 6 februari 1995 de inbreng heeft geaccepteerd.

2.10.

De ouders hebben in een brief van 12 december 1994 aan [naam1] een toelichting gegeven op de ‘Letter of Wishes’, welke brief zij beiden hebben ondertekend:

“Your request to clarify the first clause at page 2 in the letter of wishes of my wife and me of November 16, 1994 leads to our following commentary:

We think that that clause is clear enough in itself. Especially if you read it against the background of our view that the foundation council will be free to follow its own view about what is in the best interest of the parties concerned.”

2.11.

In een ‘Declaration’ van 6 maart 1995 heeft het bestuur van de stichting het volgende verklaard:

“1. The [de stichting] , a foundation under Liechtenstein law, has been founded on l6th November, 1994, by the [naam6] , [plaats1] , by order of her principals [de echtgenoot] and [erflaatster], both residing in [plaats2] , Switzerland.

2. The Foundation has been established irrevocably. As per her statutes and any issued by-statutes, nobody has the authority to revoke her or to amend any by-statutes, not even her founder and/or its principals.

3. The fortune of the Foundation consists of donations received. All donations received by the Foundation as per this day are unconditional and irrevocable donations.

4. As of this day, there exist no determinable beneficial and/or economic owners. No specific beneficiaries of the Foundation have been determined as per any decision or any by-statutes of the Foundation.

5. The Foundation Council has been attributed the free discretionary powers to appoint, or not to appoint, any future beneficiaries as per her own free appreciation.

For the appointment of a beneficiary and/or a decision for any distribution to such beneficiary the prior consent of the Protector is required.”

2.12.

Erflaatster is overleden [in] 2011. Zij was ten tijde van haar overlijden ongehuwd en niet geregistreerd als partner. Erflaatster heeft bij testament van 7 juni 2007 over haar nalatenschap beschikt, waarbij de kinderen tot haar erfgenamen zijn benoemd, voor gelijke delen. Op 23 december 2011 bedroeg het vermogen van de stichting € 5.074.154. De Inspecteur heeft de helft van dit vermogen (€ 2.537.077) aan erflaatster toegerekend.

2.13.

De Inspecteur heeft de gemaakte bezwaren afgewezen.

2.14.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslag en de beschikking verminderd.

2.15.

[naam1] heeft op 21 maart 2021 verklaard, voor zover van belang:

“Het bestuur heeft, geheel in lijn met de wens daartoe van de heer [belanghebbende] , besloten om in 2007 het vermogen van de [naam7] Foundation, conform de gewenste looptijd, uit te keren aan de kinderen [belanghebbende] .

Vervolgens heeft het bestuur, wederom geheel in lijn met de daartoe geuite wens van de heer [belanghebbende] , jaren later besloten om het vermogen van de [de stichting] uit te keren aan de kleinkinderen [belanghebbende] . Het bestuur was tot de conclusie gekomen dat de kleinkinderen een begunstiging uit het vermogen, gelet op de levensfase waarin zij zich bevonden, goed konden gebruiken, bijvoorbeeld voor het bekostigen van studies en/of het aankopen van huizen. Er waren ook geen bijzondere omstandigheden waardoor onevenredige begunstigingen wenselijk zouden zijn. Het bestuur besloot derhalve aan ieder kleinkind eenzelfde bedrag als begunstiging uit te keren.

Afwijking van de expliciet door de heer [belanghebbende] geuite wil ten aanzien van de begunstiging uit het vermogen van beide Stiftungen, in die zin dat (nagenoeg al) het vermogen van de [naam7] Foundation zou toekomen aan andere afstammelingen van de heer [belanghebbende] en van mevrouw [de echtgenote] dan de kinderen [belanghebbende] of dat (nagenoeg al) het vermogen van de [de stichting] zou toekomen aan andere afstammelingen van de heer [belanghebbende] en van mevrouw [de echtgenote] dan de kleinkinderen [belanghebbende] achtte het bestuur van meet af aan niet tot de mogelijkheden behoren en heeft het bestuur dan ook nimmer overwogen. Het bestuur heeft de wil van de heer [belanghebbende] , die in dit kader bepalend is geweest, vanaf het begin als wet gemeend te zullen moeten volgen. Uitsluitend de datum waarop het vermogen aan de kinderen respectievelijk kleinkinderen werd vrij gegeven als ware er sprake van een bewind over een schenking, was ter beslissing van het bestuur.”

3 Het geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of artikel 2.14a van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) van toepassing is. Bij bevestigende beantwoording is tussen partijen in geschil of erflaatster is aan te merken als inbrenger van de helft van het vermogen in de stichting. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de navorderingsaanslag en de beschikking.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het hoger beroep

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing