Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9207, 21/00046

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9207, 21/00046

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
28 september 2021
Datum publicatie
8 oktober 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:9207
Formele relaties
Zaaknummer
21/00046

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling woning.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 21/00046

uitspraakdatum: 28 september 2021

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 november 2020, nummer UTR 20/954, ECLI:NL:RBMNE:2020:5191, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Woudenberg (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [woonplaats] (hierna: het object), per waardepeildatum 1 januari 2018 voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 397.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 457,34.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 349.000 en de opgelegde aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2021. Bij deze zitting waren aanwezig: belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [naam1] en [naam2] , taxateur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Het object bestaat uit een perceel grond van 26.065 m2 waarop zijn gelegen een vrijstaande woonboerderij uit 1931 met aanbouw, een tuinhuis, een Bed & Breakfast, een garage, twee schuren en een berging van 106 m2. De woonboerderij heeft een inhoud van 476 m3 en de aanbouw heeft een inhoud van 140 m3. Van het perceel behoort een gedeelte van 630 m2 (de woonkavel) bij de woonboerderij en 1.485 m2 bij het niet-woning gedeelte. De overige 23.950 m2 is niet bij de waardering betrokken, omdat dit bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond betreft in de zin van artikel 18, vierde lid van de Wet WOZ, gelezen in samenhang met artikel 2 van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ.

2.2.

De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport van 18 maart 2020, opgemaakt door [naam2] , (hierna: de taxateur), overgelegd ter onderbouwing van de waarde. Het object is op 19 juli 2019 inpandig opgenomen. In het taxatierapport wordt de waarde van het object getaxeerd op € 355.000. De waarde van het object is bepaald met inachtneming van de door de Vereniging Nederlandse Gemeenten uitgegeven Agrarische Taxatiewijzers (hierna: de Agrarische Taxatiewijzers). In het taxatierapport is de volgende taxatiematrix opgenomen.

2.3.

In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar als bijlage bij het verweerschrift een taxatiematrix overgelegd waarin de opstalwaarde van de onroerende zaak [adres2] , te [woonplaats] is berekend overeenkomstig de Agrarische Taxatiewijzers. De waarde is berekend op € 249.898.

3 Geschil

3.1.

In geschil is de waarde van het object. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar de waarde van het object te hoog heeft vastgesteld en bepleit een waarde van € 287.000. De heffingsambtenaar stelt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld en concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing