Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9528, 19/00439
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9528, 19/00439
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 oktober 2021
- Datum publicatie
- 22 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:9528
- Zaaknummer
- 19/00439
Inhoudsindicatie
BPM. Vermindering (afschrijving). Bewijslastverdeling. Inspecteur gaat uit van onjuiste rechtsopvatting omtrent stelplicht en bewijslast van belanghebbende. Uitspraak op bezwaar is onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/00439
uitspraakdatum: 12 oktober 2021
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 maart 2019, nummer AWB 17/6315, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen,
(hierna: de Inspecteur) en
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Minister).
1 Ontstaan en loop van het geding
Op 31 januari 2017 heeft belanghebbende aangifte gedaan in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) met het oog op de registratie in het Nederlandse kentekenregister van een personenauto van het merk en type VW Touran. De volgens deze aangifte verschuldigde bpm is op 2 februari 2017 voldaan.
Met dagtekening 8 maart 2017 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 oktober 2017 het bezwaar gegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het daartegen gerichte beroep ongegrond verklaard. Het verzoek om een vergoeding van immateriële schade is afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting van de tweeëntwintigste enkelvoudige kamer heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 13 april 2021. Namens belanghebbende is [naam1] verschenen, bijgestaan door [naam2] . Van de zijde van de Inspecteur is [naam3] verschenen, bijgestaan door [naam4] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan partijen is verzonden.
Het onderzoek is ter zitting van 13 april 2021 gesloten. De tweeëntwintigste enkelvoudige kamer heeft het onderzoek nadien op grond van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heropend en de zaak met toepassing van artikel 8:10a, derde lid, Awb verwezen naar de meervoudige kamer.
Het tweede onderzoek ter zitting, van de vierde meervoudige belastingkamer, heeft op 29 juni 2021 via beeldbellen plaatsgevonden. Daarbij zijn verschenen en gehoord als gemachtigde van belanghebbende [naam1] (hierna: gemachtigde) bijgestaan door [naam2] , alsmede namens de Inspecteur [naam3] , bijgestaan door [naam5] . Met instemming van partijen is de zaak gezamenlijk en gelijktijdig behandeld met de zaken met nummers 19/00428, 19/00443 t/m 19/00447 en 19/00849. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
Met instemming van partijen heeft het Hof stukken aan het procesdossier toegevoegd. Het betreft een brief van de Inspecteur van 22 juni 2021 en belanghebbendes reactie op die brief van 28 juni 2021, die in een andere zaak zijn ingediend.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft in België een gebruikte VW Touran gekocht met een chassisnummer eindigend op 0120. De verschuldigde bpm is met behulp van een taxatie berekend. Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd. De auto is getaxeerd naar de staat waarin deze verkeerde bij de opname van de taxateur op 31 januari 2017. In het taxatierapport is vermeld dat de betreffende auto schade heeft. De taxateur heeft de kosten van herstel van de schade gecalculeerd en als schade in het rapport opgenomen. De handelsinkoopwaarde zonder schade is berekend op € 22.572 (80% van de gemiddelde vraagprijs van de drie referentieauto’s: € 25.745, € 28.900, € 30.000). Door deze waarde te verminderen met 100% van de gecalculeerde reparatiekosten van € 20.729 is de handelsinkoopwaarde met schade vastgesteld op € 1.843. De bij de aangifte gevoegde Berekening bpm vermeldt een historische nieuwprijs van de auto van € 45.056 en een historische bruto bpm van € 10.791. De verschuldigde bpm, die op aangifte is voldaan, is berekend op € 441 (1.843/45.056 x € 10.791). De overige gegevens voor de VW Touran zijn als volgt:
kenteken |
datum eerste toelating |
datum aangifte |
datum voldoening |
datum tenaamstelling |
[kenteken] |
02-01-2015 |
31-01-2017 |
02-02-2017 |
15-05-2017 |
Bij uitspraak op bezwaar van 18 oktober 2017 heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard en een teruggaaf van € 24 verleend. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar een hogere afschrijving op de bruto bpm in aanmerking genomen die samenhangt met een hogere historische nieuwprijs van € 47.632. De verschuldigde bpm bedraagt volgens de berekening van de Inspecteur daarom € 417 (1.843/47.632 x € 10.791). Een proceskostenvergoeding is niet toegekend.
Het beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard. Het verzoek om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn is afgewezen.
Ter zitting van de meervoudige kamer is in het kader van de zorgvuldige voorbereiding van de uitspraak op bezwaar door de Inspecteur onder meer aan de orde gekomen de vraag welke verplichtingen voor de Inspecteur voortvloeien uit het in artikel 110 VWEU neergelegde discriminatieverbod dat meebrengt dat de heffing van bpm ter zake van een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto niet hoger mag zijn dan het restbedrag aan bpm dat is vervat in de waarde van een gelijksoortige gebruikte personenauto die al in het binnenland is geregistreerd. In dit verband is van belang dat de Inspecteur bij brief van 22 juni 2021 onder meer de volgende inlichtingen heeft verstrekt [nummering Hof]:
‘BPM
Het aangifteproces is als volgt. Als een auto geïmporteerd wordt, moet deze aangemeld worden bij de RDW. De RDW neemt de gegevens op. Nadat de RDW zijn opgaaf heeft gemaakt wordt een aangifte verstuurd naar de belastingdienst. In de aangifte kan aangegeven worden dat het kenteken aangevraagd wordt namens een ander of dat de ondertekenaar van de aangever de toekomstig kentekenhouder wordt. Zodra de betaling ontvangen is door de belastingdienst wordt door de belastingdienst aan de RDW een zogenaamd “fiscaal akkoord” afgegeven. Het kenteken wordt daarna verstrekt aan de importeur (aangever)/ toekomstig kentekenhouder. Pas daarna kan het kenteken “op naam gezet” worden. Dit laatste moment is het belastbaar feit voor de BPM. De belastingdienst krijgt van de RDW niet spontaan doorgegeven wanneer het kenteken op naam gezet wordt. In het aangifteproces zijn de kentekengegevens (de cijfer-letter combinatie en/of de datum van tenaamstelling) niet beschikbaar. Het belastbaar moment heeft dan ook nog niet plaats gehad. De belastingdienst registreert dan ook alles via het (volledige) VIN-nummer. Na de afwikkeling van de betaling en het fiscaal akkoord wordt de aangifte normaliter gearchiveerd.
Tot juli 2020 had de belastingdienst BPM de beschikking over de zogenaamde database auto. In deze database kon via het VIN-nummer het kenteken gezocht worden, waarna in dezelfde database de datum van tenaamstelling in Nederland opgezocht kon worden. Deze database is afgesloten vanwege schending van de AVG. (…)
Ter vervanging van de afgesloten database is toegang verkregen tot de website van de RDW. Deze site werkt zo dat eerst met het VIN nummer het kenteken opgevraagd wordt, waarna op dezelfde site de tenaamstellingsdatum in Nederland opgevraagd kan worden. Deze gegevens worden niet opgeslagen in een database of programma van de belastingdienst. De gegevens worden rechtstreeks van de website van de RDW opgevraagd.
Ook is het systeem HSB beschikbaar binnen de BPM. Dit systeem heeft als zoekingang het kenteken of het BSN. Vanaf het moment dat het motorrijtuig staat tenaamgesteld kan via deze weg het actuele houderschap worden geraadpleegd. Mocht het voertuig niet meer in de heffing worden betrokken, dan zijn deze voertuiggegevens niet meer in beeld. Op het BSN van de kentekenhouder verschijnt alleen de auto die op dat moment op naam staat. Zelfs in het geval de eerste kentekenhouder op het moment van opzoeken nog kentekenhouder is, ben ik er niet zeker van dat deze kentekenhouder de eerste is. Naar de aard van het probleem moeten er minimaal enkele dagen verstreken zijn tussen aangifte en registratie. In die tijd kan ook bijvoorbeeld een handelaar het kenteken op naam gehad hebben. Verder zijn er geen manieren om aan de kentekengegevens te komen. (…)
MRB
Het heffingssysteem waar de MRB mee werkt is HSB. Het proces van heffing van MRB is een massaal proces dat geautomatiseerd verloopt. Op het moment dat een motorrijtuig wordt tenaamgesteld bij de RDW ontvangt de MRB hiervan een signaal en worden de grondslagen voor de heffing berekend. Vervolgens zal - ook geautomatiseerd - er een betaalinstructie worden gestuurd of vindt automatische incasso plaats. Zoals hierboven omschreven, is het actuele houderschap raadpleegbaar en kan worden gezocht door middel van het kenteken of BSN.’
3 Geschil
In geschil is of:
- -
-
de hoogte van het geheven griffierecht en de verschuldigdheid daarvan bij aanvang van de gerechtelijke procedure in strijd is met het Unierecht,
- -
-
de Rechtbank en het Hof bevoegd zijn uitleg te geven aan de bepalingen van het Unierecht,
- -
-
de Inspecteur het verdedigingsbeginsel heeft geschonden,
- -
-
sprake is van een met het Unierecht strijdig verschil in heffingsmodaliteiten ten aanzien van binnenlandse en uit het buitenland afkomstige auto’s, zodat de belasting verminderd moet worden en belanghebbende in verband daarmee aanspraak kan maken op een rentevergoeding wegens de vooruitbetalingsverplichting van de bpm,
- -
-
de Inspecteur in bezwaar op grond van het in artikel 110 VWEU neergelegde discriminatieverbod van rechtswege verplicht is te waarborgen dat niet meer belasting wordt geheven dan op soortgelijke binnenlandse voertuigen,
- -
-
het bepaalde in de onderdelen 3.4 en 3.5 van bijlage 1 van de Uitvoeringsregeling bpm (hierna: bijlage 1) in strijd is met artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU),
- -
-
de Inspecteur van rechtswege en zonder een daartoe ingediend verzoek verplicht is aan belanghebbende rente te vergoeden bij vermindering van de verschuldigde bpm,
- -
-
belanghebbende aanspraak kan maken op een rentevergoeding over het betaalde griffierecht,
- -
-
belanghebbende recht heeft op (integrale) vergoeding van de kosten gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep,
- -
-
de Rechtbank het verzoek tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in andere samenstelling had moeten beoordelen dan de samenstelling die over de inhoudelijke zaak heeft beslist.
Belanghebbende stelt voorts dat zij in aanmerking komt voor een vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Volgens belanghebbende moet dit verzoek door het Hof in een andere samenstelling dan de huidige zetel worden beoordeeld.