Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9554, 20/00710 t/m 20/00715
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9554, 20/00710 t/m 20/00715
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 oktober 2021
- Datum publicatie
- 22 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:9554
- Zaaknummer
- 20/00710 t/m 20/00715
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling appartementen.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 20/00710 tot en met 20/00715
uitspraakdatum: 12 oktober 2021
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 april 2020, nummers AWB 19/5293 tot en met AWB 19/5298, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen van 28 februari 2019 de waarde van de volgende onroerende zaken voor het kalenderjaar 2019, naar waardepeildatum 1 januari 2018, als volgt vastgesteld:
[adres1] 60A |
[plaats] |
€ 82.000 |
[adres1] 60B |
[plaats] |
€ 74.000 |
[adres1] 60C |
[plaats] |
€ 96.000 |
[adres1] 60-1 |
[plaats] |
€ 94.000 |
[adres1] 60-2 |
[plaats] |
€ 78.000 |
[adres2] 2B |
[plaats] |
€ 96.000 |
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van
6 september 2019 de vastgestelde waarden gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 30 april 2020 de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft op 10 juni 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Daarvoor is een griffierecht betaald van € 131.
De heffingsambtenaar heeft op 9 december 2020 een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op 3, 15 en 22 september 2021 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2021. De zaken met de nummers 20/00710 tot en met 20/00715 zijn ter zitting gezamenlijk behandeld. Namens belanghebbende is verschenen mr. [naam1] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen [naam2] en taxateur [naam3] .
2 Feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken. De objecten betreffen appartementen in de wijk [wijk] te [plaats] . De objecten zijn gebouwd in 1860 en gerenoveerd in 2015.
3 Geschil
In geschil is of de heffingsambtenaar voor het kalenderjaar 2019 de waarden van de onroerende zaken op een te laag bedrag heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
Belanghebbende betoogt dat de voor 2019 vastgestelde waarden moeten worden verhoogd tot de waarden zoals deze door taxateur [naam3] zijn getaxeerd voor het kalenderjaar 2020. Belanghebbende concludeert dan ook tot verhoging van de vastgestelde waarden tot respectievelijk € 87.000 (nr. 60A), € 75.000 (nr. 60B), € 105.000 (nr. 60C), € 105.000 (nr. 60-1), € 82.000 (nr. 60-2) en € 105.000 (nr. 2B).
De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarden en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Belanghebbende heeft ter zitting uitdrukkelijk zijn verzoek om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, ingetrokken.