Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9557, 20/00823 t/m 20/00828
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9557, 20/00823 t/m 20/00828
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 oktober 2021
- Datum publicatie
- 22 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:9557
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2020:2821, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1707
- Zaaknummer
- 20/00823 t/m 20/00828
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Conservatoir verhaalsbeslag. Schuld in box 3?
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummers 20/00823, 20/00824, 20/00825, 20/00826, 20/00827 en 20/00828
uitspraakdatum: 12 oktober 2021
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 juli 2020, zaaknummers LEE 19/3871, LEE 20/529 en LEE 20/530
en het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)
in het geding tussen de Inspecteur en belanghebbende.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.756 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 96.337.
Bij beschikking heeft de Inspecteur het verzoek van belanghebbende om de aanslag IB/PVV 2014 ambtshalve te verminderen afgewezen.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de hiervoor – onder 1.2 – bedoelde beschikking ongegrond verklaard.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.410 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 94.257.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de hiervoor – onder 1.4 – bedoelde aanslag ongegrond verklaard.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een voorlopige aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.668 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 101.870. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.393.
Bij beschikking heeft de Inspecteur het verzoek van belanghebbende om de voorlopige aanslag IB/PVV 2016 te herzien afgewezen.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de hiervoor – onder 1.7 – bedoelde beschikking ongegrond verklaard.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een voorlopige aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.599 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 45.951. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 348.
Bij beschikking heeft de Inspecteur het verzoek van belanghebbende om de voorlopige aanslag IB/PVV 2017 te herzien afgewezen.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de hiervoor – onder 1.10 – bedoelde beschikking ongegrond verklaard.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een voorlopige aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.695 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 68.751.
Bij beschikking heeft de Inspecteur het verzoek van belanghebbende om de voorlopige aanslag IB/PVV 2018 te herzien afgewezen.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de hiervoor – onder 1.13 – bedoelde beschikking ongegrond verklaard.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2019 een voorlopige aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.695 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 70.806.
Bij beschikking heeft de Inspecteur het verzoek van belanghebbende om de voorlopige aanslag IB/PVV 2019 te herzien afgewezen.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de hiervoor – onder 1.16 – bedoelde beschikking ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen de hiervoor genoemde uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 21 juli 2020 gegrond verklaard, de bestreden uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 en de voorlopige aanslagen 2016, 2017, 2018 en 2019 verminderd, de met de voorlopige aanslagen IB/PVV 2016 en 2017 samenhangende beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
Zowel belanghebbende als de Inspecteur hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend in het hoger beroep van de ander.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. [naam1] , als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. [naam2] alsmede mr. [naam3] namens de Inspecteur. Op de zitting is met instemming van partijen ook de zaak met procedurenummer 20/00831 ten name van [naam4] , de fiscaal partner van belanghebbende, behandeld.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is geboren op 18 augustus 1954.
Belanghebbende is op 21 augustus 2010 (datum ondertekening door belanghebbende) in het kader van de inkeerregeling een schriftelijke vaststellingsovereenkomst met de Inspecteur aangegaan in verband met in Zwitserland aangehouden banktegoeden, met rekeningnummer [nummer1] , die hij of zijn fiscaal partner tot dan toe niet in hun aangiften IB/PVV hadden aangegeven.
De saldi van de in Zwitserland aangehouden banktegoeden, aan de hand waarvan belanghebbende en zijn fiscaal partner in het kader van de inkeerregeling het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen hebben berekend, bedroegen:
in 2014: € 1.523.739;
in 2015: € 1.570.886;
in 2016: € 1.751.131;
in 2017: € 1.765.935;
in 2018: € 1.833.786 en
in 2019: € 1.761.882.
De grondslag voor de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende bedroeg (inclusief de onder 2.3 vermelde banktegoeden en na verdeling tussen hem en zijn fiscaal partner) volgens zijn aangiften IB/PVV:
in 2014: € 2.408.449;
in 2015: € 2.356.436;
in 2016: € 2.546.774;
in 2017: € 1.019.464;
in 2018: € 1.044.722 en
in 2019: € 1.680.684.
Belanghebbende heeft een proces-verbaal van verdenking overgelegd van de Dienst Landelijke Recherche van 16 mei 2014. Daarin is onder meer opgenomen:
“Door het Openbaar Ministerie is de FIOD/Landelijke Recherche gelast om een onderzoek in te stellen naar de herkomst van het vermogen, dat zich op bankrekening [nummer1] bevindt (of bevond). Op 11 oktober 2013 wordt [belanghebbende] als verdachte verhoord van witwassen van de voorwerpen dat zich op bankrekening [nummer1] (als voormeld) bevindt (bevond). (…)