Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9788, 20/00602
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9788, 20/00602
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2021
- Datum publicatie
- 29 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:9788
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1660
- Zaaknummer
- 20/00602
Inhoudsindicatie
BPM. Vermindering (afschrijving).
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 20/00602
uitspraakdatum: 19 oktober 2021
Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] h.o.d.n. [naam1] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 maart 2020, nummer AWB 18/2669 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft ter zake van een personenauto (Jaguar XJ 4.2 V8 Executive) op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 28 september 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord: [naam2] als de gemachtigde van belanghebbende (hierna: gemachtigde) alsmede [naam3] en [naam4] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft aangifte voor de bpm gedaan ter zake van een uit Duitsland afkomstige gebruikte personenauto van het merk en type Jaguar XJ 4.2 V8 Executive. De bpm heeft belanghebbende op 28 december 2017 voldaan.
Belanghebbende heeft bij brief van 19 januari 2018, ontvangen door de Inspecteur op 22 januari 2018, bezwaar gemaakt tegen deze voldoening op aangifte.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 april 2018 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. In deze zaak heeft geen hoorgesprek in bezwaar plaatsgevonden.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 26 maart 2020 het beroep van belanghebbende gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de verschuldigde bpm vanwege een gunstiger ‘tussentijds tarief’ nader bepaald op € 122. De Rechtbank heeft verder de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan belanghebbende ten bedrage van € 525 voor de fase van beroep en het griffierecht van € 170. Met betrekking tot het griffierecht heeft de Rechtbank voorts beslist dat daarover, kort gezegd, vertragingsrente is verschuldigd bij te late betaling ervan. De Rechtbank achtte de hoorplicht niet geschonden door de Inspecteur en de redelijke termijn in deze zaak niet overschreden.
Belanghebbende heeft op 20 april 2020 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft niet geappelleerd.
3 Geschil
Tussen partijen zijn verschillende punten in geschil die in onderdeel 4 nader zullen worden vermeld.