Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9793, 20/00732 en 20/00733
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9793, 20/00732 en 20/00733
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 oktober 2021
- Datum publicatie
- 29 oktober 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2021:9793
- Zaaknummer
- 20/00732 en 20/00733
Inhoudsindicatie
OB. Ontvankelijkheid bezwaar.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 20/00732 en 20/00733
uitspraakdatum: 19 oktober 2021
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Fiscale eenheid [belanghebbende1] B.V., [belanghebbende2] B.V. c.s. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 juni 2020, nummers AWB 18/779 en AWB 18/896, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft over het vierde kwartaal 2009 en over het vierde kwartaal 2010 omzetbelasting op aangifte voldaan.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte.
De Inspecteur heeft bij uitspraken de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende mr. [naam1] en namens de Inspecteur mr. [naam2] en mr. [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting. Haar activiteiten bestaan uit de advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering.
Belanghebbende heeft op 29 januari 2010 de verschuldigde omzetbelasting voldaan over het vierde kwartaal 2009 en op 31 januari 2011 de verschuldigde omzetbelasting voldaan over het vierde kwartaal 2010.
In het procesdossier bevinden zich onder meer de volgende stukken:
- een brief van 5 maart 2009 met als onderwerp: “Bezwaar tegen afdracht aftrekcorrecties 2008” van belanghebbende aan de Inspecteur;
- een rapport boekenonderzoek van 14 september 2009 waarin de voorbelasting van het jaar 2003 tot en met 2005 werd beoordeeld met betrekking tot de vennootschappen [belanghebbende2] B.V. en [naam4] B.V.;
- een brief van 16 december 2009 met als onderwerp: “Ambtshalve verzoek vermindering BTW afdracht over de jaren 2004 t/m 2007”; en
- een memo “Bespreking suppleties OB [naam4] ” van een bespreking van de Inspecteur met belanghebbende van 22 oktober 2010.
In een e-mail van 4 maart 2016 heeft belanghebbende geschreven:
“(…)
Zoals bij u bekend hebben wij in de laatste aangifte van 2015 de correctie voor het privégebruik auto's op een andere wijze berekend dan dat wij hiervoor deden (vergelijkbaar toe te passen in de periode juli 2011 tot en met 2014 en voor 2016 en volgende jaren). Wij zijn voor deze berekening bijgestaan door EY. In dit kader is geconstateerd dat de oude jaren (2004 tot en met juni 2011) naar ons weten nog niet zijn afgewikkeld. Hier is enige onduidelijkheid over ontstaan. Dat willen wij graag met u doorspreken. Het gaat dan om de volgende onderwerpen:
- -
-
ambtshalve verzoek 2004-2007: dit loopt nog (datum + kenmerk brief: 16-12-2009, 420.560/667-09)
- -
-
bezwaar aangifte van 2008: dit loopt nog (datum + kenmerk brief: 5-3-2009, 625/421.560)
- -
-
bezwaar aangifte van 2011: dit loopt nog (datum + kenmerk brief: 10-2-2012, Feb1012/524/BTW2011)
- -
-
correctie 2009 + 2010: bij ons weten is er over de correctie voor 2009 en 2010 overleg geweest met de Belastingdienst. Daarnaast is in de brief van 16 december 2009 de problematiek die speelde ook aangekondigd. De adviseur die ons toentertijd heeft bijgestaan, dhr [naam5] , (inmiddels niet meer werkzaam bij het betreffende kantoor, [naam6] ) heeft hier echter kennelijk niks schriftelijk ook vastgelegd. Formeel blijkt er geen bezwaar gemaakt te zijn tegen de btw-aangifte van 2009 en/of 2010.
Bovengenoemde punten willen wij graag met u bespreken. Zoals aangegeven gaat het dan met name om de afwikkeling hiervan.
(…)”
Bij brief van 20 oktober 2016 heeft de Inspecteur het verzoek om teruggaaf omzetbelasting over de jaren 2004 tot en met 2007 niet-ontvankelijk verklaard en is ook ambtshalve niet aan het verzoek tegemoet gekomen.
Met dagtekening 25 juli 2017 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van de omzetbelasting over het vierde kwartaal 2009 en over het vierde kwartaal 2010. Het bezwaar richt zich tegen de correcties voor privégebruik auto’s. De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Het procesdossier bevat een e-mail van de klantcoördinator van belanghebbende van 3 april 2018 waarin hij schrijft:
“(…)
Vanuit Formeel Recht is het alom bekend dat wanneer een belastingplichtige het niet eens is met een aanslag er een schriftelijk bezwaar gemaakt moet worden, om niet zijn rechten te verspelen. Ik zou, en zal dus nooit een afspraak maken, waarbij ik afspreek dat de belastingplichtige het achterwege kan laten om een bezwaar (schriftelijk) te maken.
(…)”
Het procesdossier bevat een schriftelijke verklaring van de heer [naam5] (voormalig belastingadviseur van [naam6] ) met dagtekening 26 april 2020 waarin – voor zover hier van belang – staat vermeld:
“(…)
Hieronder geef ik, in chronologische volgorde, een korte weergave van (een deel) van de gesprekken en de gemaakte afspraken.
Op 5 maart 2009 heeft [naam6] , na afronding en bespreking met de Belastingdienst, namens [naam4] een bezwaarschrift ingediend bij, en mede op verzoek van, de Belastingdienst inzake de bijtelling privé gebruik auto. Dit betrof de toen massaal ingediende/ en nog in te dienen bezwaarschiften rondom een arrest van het Hof van Justitie EU (HvJ) en hield ook verband met vragen die inmiddels door de Hoge Raad op 14 november 2008 (nr. 43 185) waren gesteld aan het HvJ.
De Hoge Raad plaatste destijds vraagtekens bij de verenigbaarheid van de gedeeltelijke aftrekuitsluiting met het gemeenschapsrecht (aftrekuitsluiting voor zover goederen en diensten worden aangewend voor gelegenheid geven tot privé-vervoer).
Wij meenden dan ook dat deze aftrekuitsluiting in strijd was met het gemeenschapsrecht, omdat niet de aard van het goed of de dienst, maar de bestemming (privé-gebruik) doorslaggevend was voor de vraag of de aftrek van btw was uitgesloten. In een gesprek met de Belastingdienst gaf deze aan de uitslag van de procedures te willen afwachten. Daarom bespraken wij aansluiting en deelname aan het massaal bezwaar. Mede op aangeven van de belastingdienst is een bezwaarschift 2008 ingediend.
Met betrekking tot dit bezwaar is ook intern een bestand aan gemaakt, conform de vereisten van de Belastingdienst, destijds met Fi/RSIN-nummers e.d. voor een (zogenaamd) collectief bezwaar.
Rondom deze procedures is destijds afgesproken dat de bezwaren automatisch verlengd worden naar latere jaren totdat op het bezwaar is beslist.
Gelet op de relatie welke [naam4] met de Belastingdienst had, erg goed en constructief, werd destijds dus toch besloten een schriftelijk bezwaar in te sturen. De brief van 5 maart 2009 vormde daarmee een ruggensteuntje voor alle betrokken partijen. De brief heeft overigens ook een beperkte omvang.
Eigenlijk werd alles mondeling (reeds) besproken.
In december 2009 is een brief (verzoekschrift) ingediend over de BUA correcties in de jaren 2004-2007. Dit was naar aanleiding van de definitieve afronding van het boekenonderzoek van de heer [naam7] en de gesprekken met hem. Door [naam8] van [naam9] is hiervoor een berekening gemaakt en een brief opgesteld. Hierbij ging het om de BTW correctie bijtelling privé gebruik auto van ambulante werknemers.
Rond 2009 en 2010 speelt dat ik samen met [naam4] navraag heb gedaan waarom de suppletie aangifte, negatief ruim € 150.000, inzake de herstructurering in 2002 en 2003 niet werd afgehandeld. Mede op grond van het boekenonderzoek, en de gesprekken, en een nieuwe indeling van de verrichte werkzaamheden wordt op 28 oktober 2010 een verzoek gericht aan de heren [naam10] en [naam11] tot uitbetaling van ruim € 120.000.
Tussen 2010 en eind 2012 is er veel aandacht geweest voor het verrekenen van allerlei aanslagen van [naam4] , waaronder BTW. Het bleek in die periode dat veel post niet aankwam bij [naam4] . Er werd door de Belastingdienst regelmatig post verstuurd naar de [adres] te [plaats] (het voormalig adres van [naam4] ). Dit verklaarde waarom bepaalde zaken (over en weer) bleven liggen. In een gesprek hierover is expliciet gesproken over alle openstaande bezwaren en verzoeken BTW. Dat betrof dus ook de jaren 2008, 2009 en 2010.
Begin 2013, naar ik mij herinner in april, heb ik samen met [naam12] van [naam4] een brief gestuurd naar de Belastingdienst om in gesprek te komen, in aanvulling op het HT convenant, over de bezwaren BTW welke nog openstonden.
Op 6 juni 2013 heeft vervolgens een gesprek plaatsgevonden. Mij staat bij dat daarbij (o.m. [naam12] van [naam4] aanwezig was) en van de Belastingdienst de heer [naam11] en mevrouw [naam13] . Het gesprek vond plaats op het kantoor van [naam4] . In dat gesprek bleek dat de Belastingdienst inderdaad post had verstuurd naar het voormalige adres aan de [adres] . Het werd niet geheel duidelijk of dat nog gebeurde. Dat zou men uit gaan zoeken. De heer [naam11] heeft van alle lopende bezwaren toen kopieën en aantekeningen meegekregen. Volgens mij was het toen helder dat we gewoon nog spraken over alle jaren, dus ook de jaren 2009 en 2010.
Ik ben per 1 juli 2013 bij [naam6] vertrokken.
(…)”
Ter zitting bij de Rechtbank heeft de heer [naam5] het volgende verklaard:
“(…)
Dat ik sinds ongeveer 1998 in het beconoverleg zit en dat in dat kader op een gegeven moment gesproken is over de mogelijkheden om een stroom bezwaarschriften over privégebruik auto van de omzetbelasting te reguleren. Daarvoor is een speciaal spreadsheet ontwikkeld waarvan belanghebbenden gebruik konden maken, maar dat is door mij voor [naam4] niet gebruikt. Intern is [naam4] bij [naam6] wel door mij op een lijst gezet. Deze lijst is niet aan de Belastingdienst overgelegd. Met de massaalbezwaar-afspraken doel ik niet op de regeling uit 2011, maar dat voor een kleinere groep belastingplichtigen overleg is geweest met de Belastingdienst om al eerder, jaren 2008, 2009 en half 2010, te kijken of er regeling mogelijk was om de stroom bezwaren in te dammen. Er was een mevrouw van de Belastingdienst van kantoor Eindhoven bij betrokken. Het is mij niet bekend of er schriftelijke stukken zijn waarin de overleggen over het massaalbezwaar zijn neergelegd.
(…)”
De heer [naam5] is [in] 2021 overleden.
3 Geschil
In geschil is of de Inspecteur de bezwaren tegen de voldoening van omzetbelasting op aangifte over het vierde kwartaal 2009 en het vierde kwartaal 2010 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.