Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9804, 20/00988 en 20/00989

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-10-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:9804, 20/00988 en 20/00989

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 oktober 2021
Datum publicatie
29 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:9804
Zaaknummer
20/00988 en 20/00989

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Eigenwoningregeling. Rente en kosten eigenwoningschuld. Economische mede-eigendom.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 20/00988 en 20/00989

uitspraakdatum: 19 oktober 2021

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 21 september 2020, nummers AWB 20/826 en AWB 20/827, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.041. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 417.

1.2

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.516. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 249.

1.3

Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV 2015 verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.521 en de daarbij behorende beschikking belastingrente verminderd tot € 138 en de aanslag IB/PVV 2016 en de daarbij behorende beschikking belastingrente gehandhaafd.

1.4

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 21 september 2020 ongegrond verklaard.

1.5

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2021 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede mr. [naam1] namens de Inspecteur.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende heeft tot 19 december 2015 samengewoond met mevrouw [naam2] (hierna: de ex-partner) in de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). De ex-partner is volledig juridisch eigenaar van de woning. Belanghebbende en de ex-partner zijn op 14 augustus 2012 een notarieel samenlevingscontract aangegaan. Op 19 december 2015 heeft belanghebbende de woning verlaten en is het notarieel samenlevingscontract ontbonden.

2.2

In het notarieel samenlevingscontract staat vermeld:

6. Woning (in gemeenschappelijke eigendom)

1. De huidige door de partners gezamenlijk bewoonde woning aan de [adres] te [plaats] behoort toe aan [de ex-partner] . [De ex-partner] is voornemens een aandeel ter grootte van eenhonderddrieëntwintig/driehonderddrieëntwintigste (123/323ste) [Hof: 38%] in de eigendom van voormeld woonhuis ten titel van koop over te dragen aan [belanghebbende] , zulks onder nader door partijen overeen te komen koopsom, voorwaarden en bedingen. [De ex-partner] verleent derhalve aan [belanghebbende] een recht van koop van voormeld aandeel (eenhonderddrieëntwintig/driehonderddrieëntwintigste (123/323ste)), zulks onder nader door partijen overeen te komen koopsom, voorwaarden en bedingen. [De ex-partner] verbindt zich reeds nu voor als dan op eerste verzoek van [belanghebbende] mee te werken aan eigendomsoverdracht van voormeld aandeel. (…)

2. De aflossing van de hypotheek en de opbouw in een verzekering moeten naar evenredigheid van het aandeel in de woning worden voldaan. Alle investeringen, kosten en lasten met betrekking tot de gemeenschappelijke woning, die niet onder de kosten van de huishouding vallen (zoals de hoofdsom van de in lid 5 bedoelde hypothecaire lening, de aflossing daarvan en de premies voor het spaargedeelte van de levensverzekering), komen voor rekening van beide partners naar evenredigheid van hun aandeel in die woning, terwijl zij ook ieder in die verhouding delen in de gevolgen van een waardevermeerdering of waardevermindering van die woning. (…)

5. a. Als voor de financiering van de gemeenschappelijke woning een hypothecaire lening wordt aangegaan, worden de rentelasten beschouwd als kosten van de gemeenschappelijke huishouding en overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 lid 1 gedragen,

b. Het onder 5.a. bepaalde geldt ook als ieder van de partners voor deze lening hoofdelijk aansprakelijk is.

6. Als de partners in verband met de financiering van de gemeenschappelijke woning een levensverzekering hebben gesloten, komt de contante waarde van het spaardeel voor zover deze tijdens de samenwoning is opgebouwd, hun ieder naar evenredigheid van hun aandeel in de gezamenlijke woning toe, ongeacht wie als verzekeringnemer optreedt. Als dit voor de toepassing van deze overeenkomst (artikel 4) of om andere redenen nodig is, zullen de partners zorg dragen voor premiesplitsing.”.

Het voornemen om een aandeel van de woning in eigendom aan belanghebbende over te dragen, heeft juridisch geen gevolg gekregen. De woning is juridisch in volledige eigendom van de ex-partner gebleven.

2.3

De woning is gefinancierd met drie hypothecaire leningen. De hypothecaire lening met nummer eindigend op * [nummer1] is aangegaan op 1 april 2007 op naam van de ex-partner en heeft in 2015 en 2016 een eindsaldo van € 202.500. De hypothecaire lening met nummer eindigend op * [nummer2] is aangegaan op 1 september 2011 op naam van zowel belanghebbende als de ex-partner en heeft in 2015 en 2016 een eindsaldo van € 98.000. De hypothecaire lening met nummer eindigend op * [nummer3] is aangegaan op 1 september 2011 op naam van zowel belanghebbende als de ex-partner en heeft in 2015 en 2016 een eindsaldo van respectievelijk € 16.039 en € 13.604.

2.4

De ex-partner heeft de woning op 22 maart 2017 verkocht aan een derde voor € 269.500. Volgens de nota van afrekening is de verkoopopbrengst besteed aan de aflossing van de hiervoor – onder 2.3 – bedoelde hypothecaire geldleningen. De restschuld bedroeg € 44.463,17. Ter voldoening van de restschuld heeft belanghebbende een bedrag van € 38.860,13 aan de bank voldaan.

2.5

De volgende bedragen aan belastbare inkomsten uit de eigen woning zijn in de aangiften IB/PVV 2015 en 2016 van belanghebbende aangegeven en door de Inspecteur gecorrigeerd (in €):

2015

Aangifte

Aanslag

Uitspraak op bezwaar

Eigenwoningforfait

1.687

0

1.687

Hypotheek * [nummer2]

-6.126

0

-6.126

Hypotheek * [nummer3]

-1.081

0

-1.081

Financieringskosten

-2.122

0

0

Aftrek eigen woning

-7.642

0

-5.520

2016

Aangifte

Aanslag

Uitspraak op bezwaar

Eigenwoningforfait

843

0

0

Hypotheek * [nummer2]

-6.126

0

0

Hypotheek * [nummer3]

-934

0

0

Aftrek eigen woning

-6.217

0

0

2.6

De volgende bedragen aan belastbare inkomsten uit de eigen woning zijn in de aangiften IB/PVV 2015 en 2016 van de ex-partner aangegeven en door de Inspecteur vastgesteld (in €):

2015

Aangifte

Aanslag

Eigenwoningforfait

1.687

1.687

Hypotheek * [nummer1]

-6.000

-6.000

Aftrek eigen woning

-4.343

-4.343

2016

Aangifte

Aanslag

Eigenwoningforfait

1.695

1.695

Hypotheek * [nummer1]

-9.720

-9.720

Hypotheek * [nummer2]

-6.126

-6.126

Hypotheek * [nummer3]

-934

-934

Aftrek eigen woning

-15.085

-15.085

2.7

De ex-partner heeft in haar aangifte IB/PVV 2015 niet ervoor gekozen het gehele kalenderjaar als partner van belanghebbende te worden aangemerkt.

2.8

Belanghebbende heeft in een e-mail van 5 augustus 2019 het volgende aan de ex-partner geschreven:

even een vraag, net zoals jij bevestiging wou hebben dat de schuld bij de [naam3] was voldaan door mij, zou ik graag van jou een bevestiging willen hebben dat de woning aan de [adres] economisch ook van mij was en dat de baten en de lasten van de woning voor onze gezamenlijke rekening kwamen.

zou je dit kunnen bevestigen?

2.9

Bij e-mail van 8 oktober 2019 heeft de ex-partner als volgt gereageerd:

Bij deze bevestig ik bovenstaande mail.

,,

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of belanghebbende

- voor het jaar 2015 recht heeft op aftrek van financieringskosten ter zake van de woning en

- voor het jaar 2016 recht heeft op aftrek van hypotheekrente.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de bestreden aanslagen en dienovereenkomstige vermindering van de bestreden beschikkingen belastingrente.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Tussen partijen in niet in geschil dat de woning voor belanghebbende van 1 januari tot 19 december 2015 een eigen woning was in de zin van artikel 3.111, eerste lid, van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB). Voorts is niet in geschil dat belanghebbende de in de onderhavige jaren in aftrek geclaimde financieringskosten en hypotheekrente heeft betaald.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing