Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1279, 20/00745 t/m 20/00749

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1279, 20/00745 t/m 20/00749

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
22 februari 2022
Datum publicatie
4 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:1279
Zaaknummer
20/00745 t/m 20/00749

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Onderhoudsverplichtingen. Vertrouwensbeginsel.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 20/00745 tot en met 20/00749

uitspraakdatum: 22 februari 2022

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 19 juni 2020, nummers AWB 19/2569 tot en met AWB 19/2573, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren/kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft met betrekking tot hem voor de jaren 2011 tot en met 2015 opgelegde belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en boetebeschikkingen verzoeken tot ambtshalve vermindering bij de Inspecteur ingediend. Die verzoeken zijn door de Inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikkingen afgewezen.

1.2.

Deze beschikkingen zijn door de Inspecteur, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraken op bezwaar gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , alsmede [naam2] en mr. [naam3] namens de Inspecteur.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft tot en met het jaar 2010 samengewoond met mevrouw [de echtgenote] (hierna: [de echtgenote] ). Zij waren niet gehuwd. Van een geregistreerd partnerschap was evenmin sprake. Wel hadden belanghebbende en [de echtgenote] op 5 augustus 2005 een samenlevingsovereenkomst gesloten. De relatie tussen hen is eind 2010 verbroken waarna de samenleving is beëindigd. In de samenlevingsovereenkomst zijn geen bepalingen opgenomen over mogelijke onderhoudsverplichtingen. [de echtgenote] had een hoger inkomen dan belanghebbende. In zijn aangifte IB/PVV 2010 heeft belanghebbende een schuld aan de [de bank] vermeld van € 30.000.

2.2.

Belanghebbende en [de echtgenote] zijn verwikkeld geraakt in een civiele procedure. Bij vonnis van 2 april 2014 heeft de Rechtbank Noord-Holland een comparitie bevolen. Op 18 september 2014 heeft die comparitie plaatsgevonden. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt.

2.3.

In dit proces-verbaal is het volgende vermeld:

“(…)

Partijen komen ter beëindiging van dit geschil het volgende overeen.

Partijen gaan uit elkaar met gesloten beurzen.

Partijen zullen ieder voor zich hun instemming geven aan het voorstel van de [de bank] van 17 september 2014, inhoudende splitsing van de bestaande geldlening in twee gelijke delen ad € 10.490,69, zodanig dat ieder van hen aansprakelijk wordt voor laatstgenoemd bedrag.

Partijen verlenen elkaar na uitvoering van het bovenstaande finale kwijting van al hetgeen zij in het kader van deze procedure gevorderd hebben en al hetgeen zij mogelijk nog te vorderen hebben in het kader van de rechtsbetrekking die tussen hen heeft bestaan.

Partijen dragen ieder de eigen kosten van deze procedure en verzoeken om doorhaling van de zaak.

(…)”

2.4.

In zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2012 tot en met 2015 heeft belanghebbende onder meer aanspraak gemaakt op aftrek voor uitgaven voor onderhoudsverplichtingen. Deze aanspraken zijn uiteindelijk niet geaccepteerd door de Inspecteur. Voor de jaren 2012 en 2013 zijn daartoe navorderingsaanslagen IB/PVV aan belanghebbende opgelegd en voor de jaren 2014 en 2015 zijn deze aftrekposten niet geaccepteerd bij de vaststelling van de primitieve aanslagen voor die jaren. Ook over het jaar 2011 is een navorderingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. Bij voormelde navorderingsaanslagen en bij de primitieve aanslag IB/PVV 2015 zijn voorts vergrijpboeten aan belanghebbende opgelegd.

2.5.

Tot het dossier behoort een door belanghebbende opgestelde brief met de volgende inhoud:

“(…)

Belastingdienst Venlo /Heerlen

T.a.v. Dhr. [naam4]

Postbus 4486

6401 CZ Heerlen

[plaats] , woensdag 09 april 2014

Onderwerp : gespreksbevestiging

Geachte heer [naam4] ,

Afgelopen week heb ik uitvoerig met u gesproken, u belde mij op mijn telefoonnummer [nummer] tijdens kantoorwerkzaamheden, over de belastingaangifte 2013. Tijdens dit gesprek heb ik de vraag over aftrek alimentatie gesteld, ik heb u van alle feiten en omstandigheden m.b.t. mijn situatie kennis laten nemen. De vraag die ik heb gesteld is; kan ik de alimentatie aftrekken in mijn inkomstenbelasting aangifte van 2014. U gaf duidelijk aan dat dit in mijn situatie moet, daarbij gaf u ook aan het totale bedrag aan alimentatie over meerdere jaren uit te spreiden en niet meer af te trekken dan de hoogte aan betaalde loonheffingen. Het totale bedrag in het jaar ineen keer aftrekken is volgens u niet gunstig.

(…)”

2.6.

De heer [naam4] heeft naar aanleiding van een door een collega gestelde vraag over het in 2.5 vermelde telefoongesprek in een e-mail van 18 februari 2019 het volgende geschreven:

“(…)

Beste collega,

Naar aanleiding van de bijgevoegde brief wil ik het volgende mededelen.

Het in de brief vermelde telefoongesprek heeft volgens mij nooit kunnen plaatsvinden. Begin april 2014 was ik nog werkzaam als behandelaar MKB op kantoor Nijmegen. De heer [belanghebbende] viel op dat moment niet onder mijn competentie. Eind april/begin mei 2014 heb ik de overstap gemaakt naar kantoor Venlo.

Tevens kan ik me echt niet voorstellen, dat ik dergelijke (onjuiste) informatie telefonisch zou hebben verstrekt.

Met vriendelijke groet,

[naam4]

(…)”

2.7.

Belanghebbende heeft met betrekking tot de belastingaanslagen IB/PVV 2011 tot en met 2015 en boetebeschikkingen over de jaren 2011 tot en met 2013 en 2015 verzoeken tot ambtshalve vermindering bij de Inspecteur ingediend. Die verzoeken zijn door de Inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikkingen afgewezen. Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs bezwaar gemaakt.

2.8.

Ook in beroep bij de Rechtbank had belanghebbende geen succes. De Rechtbank heeft het door belanghebbende gedane beroep op schending van het vertrouwensbeginsel verworpen.

3 Geschil

3.1.

In hoger beroep is, evenals bij de Rechtbank, uitsluitend in geschil of de Inspecteur bij belanghebbende door middel van een toezegging het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de in deze procedure geclaimde onderhoudsverplichtingen aftrekbaar zijn.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing