Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-03-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1676, 21/00498
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-03-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1676, 21/00498
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 1 maart 2022
- Datum publicatie
- 11 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:1676
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2021:1157, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/00498
Inhoudsindicatie
VPB. Integrale belastingplicht woningcorporaties. Vaststellingsovereenkomst. Wijziging waarderingsstelsel.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 21/00498
uitspraakdatum: 1 maart 2022
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de Inspecteur van de belastingdienst, kantoor Arnhem, (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 maart 2021, nummer AWB 19/3807, ECLI:NL:RBGEL:2021:1157, in het geding tussen de Inspecteur en
Stichting [belanghebbende], te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de vennootschapsbelasting (hierna Vpb) opgelegd naar een belastbare winst van € 3.401.555 en een belastbaar bedrag van nihil. Tevens is het verrekend verlies bij beschikking gesteld op € 3.401.555.
De Inspecteur heeft het door belanghebbende ingediende bezwaar tegen de aanslag ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd naar een aanslag berekend naar een belastbare winst van € 2.060.255 en de bij beschikking verrekende verliezen vastgesteld op € 2.060.255.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, [naam1] en mr. drs. R.P. Wiersma, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. V. Toren, alsmede mr. [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [naam3] en mr. [naam4] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is een woningcorporatie.
Vanaf 1 januari 2008 is belanghebbende integraal belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting.
Met het oog op de integrale belastingplicht voor woningcorporaties per 1 januari 2008 is in samenspraak tussen de Belastingdienst en [naam5] , de vereniging van woningcorporaties, een model vaststellingsovereenkomst (‘Belastingplicht Woningcorporaties Vaststellingsovereenkomst 2’, van 23 januari 2009, hierna: VSO2) opgesteld waarin, onder meer, invulling wordt gegeven aan uit de integrale belastingplicht voortvloeiende fiscale vraagstukken.
Belanghebbende en de Inspecteur hebben een overeenkomst naar het model van VSO2 ondertekend. Deze overeenkomst is nog steeds tussen partijen van kracht.
In VSO2 is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Artikel 2.2.1 Sociale huurwoningen
1. De waarde in het economisch verkeer van sociale huurwoningen is 70% van de WOZ-waarde per de waardepeildatum 1 januari 2008.”
“Artikel 2.2.8 Verkoop met verlies en afwaardering van huurwoningen
(…)
3. Afwaardering van huurwoningen is alleen mogelijk indien de WOZ-waarde van het betreffende jaar lager is dan de WOZ-waarde als genoemd in de artikelen 2.2.1 respectievelijk 2.2.2. De omvang van deze afwaardering is gelijk aan de relatieve daling van deze WOZ-waarde.
4. De in het derde lid genoemde afwaardering dient bij stijging van de WOZ-waarde op eenzelfde wijze teruggenomen te worden.”
“Artikel 6.4 Nadere voorwaarden en afspraken
(…)
7. VSO2 is voorzien van een toelichting. Deze toelichting geeft een nadere uitleg over de bedoeling van de bepalingen van VSO2 en de bijlagen. Bij strijdigheid prevaleert de tekst van VSO2 en de bijlagen.”
Het bepaalde VSO2 is als volgt toegelicht in de toelichting die hoort bij VSO2:
"(…)
I Inleiding
(…)
Deze toelichting bij de VSO2 dient in samenhang te worden gelezen met de verschillende
artikelen van de VSO2, waarbij de tekst van VSO2 leidend is voor de fiscaal juridische interpretatie
van deze toelichting.
Verkoop met verlies en afwaarderen van huurwoningen
Uit doelmatigheidsoverwegingen en ter beperking van de administratieve lasten is de waarde in het economische verkeer van zeer grote aantallen huurwoningen bepaald door het hanteren van twee ficties, te weten 70% dan wel 80% van de WOZ-waarde. Dit gemiddelde impliceert een zekere mate van ruwheid, hetgeen de partijen bij de totstandkoming van VSO2 onderkend hebben en waarvan zij ongewenste effecten willen tegengaan.
(…)
Afwaarderen
Het vierde en vijfde lid [Hof: kennelijk wordt bedoeld het derde en vierde lid] voorzien in de situatie, dat er een duurzame waardedaling van de huurwoningen is. Deze duurzame waardedaling dient te blijken uit de nieuwe WOZ-waarden. Indien sprake is van een duurzame waardedaling van een vastgoedobject, kan conform de bestaande fiscale jurisprudentie incidenteel worden overgegaan op deze lagere waarde en kan deze waardedaling als fiscaal resultaat worden verantwoord. In VSO2 is de afspraak neergelegd, dat de waardedaling evenredig met de bepalingen voor de sociale huurwoningen en markthuurwoningen genomen mag worden. Hierin zijn de overdrachtskosten – als bedoeld in de aangehaalde jurisprudentie – verdisconteerd.
Indien in een later jaar de WOZ-waarde weer hoger wordt vastgesteld, moet de afwaardering weer teruggenomen worden.
Voorbeeld
Op grond van artikel 2.2.1 is de sociale huurwoning op € 70.000 op de openingsbalans opgenomen. De WOZ-waarde per waardepeildatum 1 januari 2008, was derhalve € 100.000. Per waardepeildatum 1 januari 2010 wordt de WOZ-waarde op € 90.000 vastgesteld. Ten laste van het resultaat 2009, mag dan een afwaardering tot 70% van € 90.000 = € 63.000 gedaan worden. Er komt dan € 70.000 -/- 63.000 = € 7.000 ten laste van het fiscale resultaat 2009. Indien de WOZ-waarde per waardepeildatum 1 januari 2012 weer op € 100.000 wordt vastgesteld, dient de afwaardering uit 2009 in 2011 weer ten gunste van het fiscale resultaat gebracht te worden."
Belanghebbende heeft haar sociale huurwoningen op de openingsbalans per 1 januari 2008, overeenkomstig VSO2, gewaardeerd op 70% van de WOZ-waarde, zoals vastgesteld in de respectievelijke WOZ-beschikking 2009, met waardepeildatum 1 januari 2009.
Belanghebbende heeft ter zake van de onroerende zaken in exploitatie het waarderingsstelsel ‘kostprijs minus afschrijvingen’ gehanteerd voor de boekjaren tot en met 2012.
Op 22 januari 2016 heeft belanghebbende besloten om met ingang van het boekjaar 2013 het waarderingsstelsel ‘kostprijs minus afschrijvingen dan wel lagere bedrijfswaarde’ te hanteren. Ten tijde van het nemen van het besluit was de waarde van de individuele sociale huurwoningen ten opzichte van de WOZ-beschikking 2009 met meer dan 30% gedaald.
In haar aangifte Vpb voor het jaar 2013 heeft belanghebbende ter zake van de door haar gehouden sociale huurwoningen een afwaardering in aanmerking genomen van € 17.950.264. Bij het opleggen van de definitieve aanslag Vpb voor het jaar 2013 heeft de Inspecteur deze afwaardering gevolgd.
Belanghebbende heeft op 25 mei 2018 een (herziene) aangifte Vpb voor het jaar 2014 ingediend. Hierin heeft belanghebbende een belastbare winst van € 2.060.255 en een belastbaar bedrag van nihil aangegeven. Bij het bepalen van de belastbare winst heeft belanghebbende een afwaardering van € 1.341.300 in aanmerking genomen ter zake van 36 sociale huurwoningen. Daarbij is uitgegaan van de WOZ-waarde per 1 januari 2015 (WOZ-beschikking 2016) van deze woningen. De WOZ-waarde van deze woningen is met meer dan 30% gedaald ten opzichte van de WOZ-waarde daarvan in de openingsbalans op 1 januari 2008. Daarnaast heeft belanghebbende 383 woningen opgewaardeerd (na eerdere afwaardering) voor een totaalbedrag van € 808.543, vanwege de gestegen WOZ-waarde.
Met dagtekening 8 september 2018 heeft de Inspecteur de definitieve aanslag Vpb voor het jaar 2014 vastgesteld naar een belastbare winst van € 3.401.555 en een belastbaar bedrag van nihil. De afwaardering van € 1.341.300 heeft de Inspecteur daarbij niet geaccepteerd.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende een bedrag van € 1.341.300 ten laste van haar belastbare winst mocht brengen met het oog op de waardering op lagere bedrijfswaarde van de desbetreffende sociale huurwoningen.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. De Inspecteur neemt een tegengesteld standpunt in.