Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-03-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1678, 21/00522

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-03-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1678, 21/00522

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
1 maart 2022
Datum publicatie
11 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:1678
Formele relaties
Zaaknummer
21/00522

Inhoudsindicatie

Invordering. Kosten betekening dwangbevelen. Verjaring onderliggende aanslagen gestuit?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 21/00522

uitspraakdatum: 1 maart 2022

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 maart 2021, nummer AWB 20/1196, in het geding tussen belanghebbende en

de Ontvanger van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Ontvanger).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 1 november 2019 twee dwangbevelen uitgevaardigd ter zake van het niet (volledig) betalen van het bedrag waarvoor belanghebbende aansprakelijk is gesteld bij beschikkingen van 23 april 2015, beschikkingsnummer [nummer1] en [nummer2] .

1.2.

De Ontvanger heeft met dagtekening 16 januari 2020 bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft op 16 en 23 juli en 10 december 2021 nadere stukken ingestuurd.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 22 december 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. P. de Haas, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door mr. M. Nagtegaal en H.J. van den Berg, alsmede mr. [naam1] namens de Ontvanger, bijgestaan door mr. [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. Partijen hebben pleitnota’s overgelegd welke tot de gedingstukken behoren. Gelijktijdig met onderhavige zaak is het onderzoek ter zitting in de zaak 21/00521 behandeld.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Aan [naam3] BV (hierna: [naam3] BV) zijn de volgende aanslagen in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd:

Aanslag

Dagtekening

Aanmaning

Dwangbevel

[nummer3] .V.81.0112

5 juni 2010

17 augustus 2010

15 september 2010

[nummer3] .V.91.0112

4 september 2010

16 november 2010

15 december 2010

[nummer3] .V.86.0112

29 september 2012

11 december 2012

9 januari 2013

[nummer3] .V.96.0112

6 juli 2013

17 september 2013

16 oktober 2013

2.2.

Aan [naam4] BV (hierna: [naam4] BV) is met dagtekening 29 september 2012 een aanslag in de Vpb opgelegd, met aanslagnummer [nummer4] .V.86.0112. Met dagtekening 11 december 2012 is een aanmaning verzonden en met dagtekening 9 januari 2013 is een dwangbevel uitgevaardigd.

2.3.

Op 6 mei 2013 is de deurwaarder op het bij de Belastingdienst bekende kantooradres van [naam3] BV en [naam4] BV aan de [adres1] te [woonplaats] geweest met als doel het uitreiken van beslagexploiten. Ter plaatse is hem medegedeeld dat de vennootschappen niet meer op dat adres gevestigd waren, waarna de deurwaarder onverrichter zake is vertrokken. Het ambtsbericht vermeldt:

‘VOW (= vertrokken onbekend waarheen) en ‘BS is verhuisd naar onbekend adres, toelichting; zit ergens in [plaats1] . Verzoeke opsporing huidige woon- of verblijfplaats.’

2.4.

Belanghebbende is bij beschikkingen van 23 april 2015 aansprakelijk gesteld op grond van artikel 40, lid 1 en lid 5 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) voor de door [naam3] BV en [naam4] BV niet betaalde belastingaanslagen in de Vpb (hierna: de aansprakelijkstellingen). Het betreft de volgende aansprakelijkstellingen:

Aansprakelijkstelling: [nummer1]

[nummer3] .V.81.0112

€ 2.110

[nummer3] .V.86.0112

€ 97.367

[nummer3] .V.91.0112

€ 3.745

[nummer3] .V.96.0112

€ 47

Aansprakelijkstelling: [nummer2]

[nummer4] .V.86.0112

€ 55.225

2.5.

Met dagtekening 17 december 2015 is namens de Ontvanger een tweetal brieven met in het onderwerp ‘Mededeling nieuwe verjaringstermijn’ verstuurd aan [naam3] BV, op het adres [adres2] , [plaats1] ’. In de mededelingen wordt verwezen naar de aanslagnummers [nummer3] .V.81.0112 en [nummer3] .V.91.0112.

2.6.

Met datum 19 april 2016 is de inschrijving van [naam3] BV in het handelsregister ambtshalve doorgehaald en met datum 27 juli 2016 is [naam3] BV uitgeschreven uit het handelsregister.

2.7.

Met dagtekening 20 september 2016 wijst de Ontvanger de (onder meer) namens belanghebbende ingediende bezwaren tegen de aansprakelijkstellingen af.

2.8.

Tot het dossier behoren twee aanmaningen met dagtekening 27 september 2016 gericht aan belanghebbende, waarin wordt verwezen naar de aansprakelijkstellingen. In deze aanmaningen wordt belanghebbende gemaand de openstaande bedragen binnen veertien na dagtekening van de aanmaning te betalen.

2.9.

Met dagtekening 4 oktober 2016 wordt (onder meer) namens belanghebbende verzocht om uitstel van betaling voor de aansprakelijkstellingen.

2.10.

Bij brief van 11 oktober 2016 geeft de Ontvanger aan dat hij het verzoek om uitstel van betaling pas in behandeling zal nemen ná het officieel indienen van de (namens belanghebbende) aangekondigde beroepschriften tegen de onder 2.7. genoemde uitspraken op bezwaar.

2.11.

Op 26 oktober 2016 wordt nogmaals verzocht om uitstel van betaling voor de aansprakelijkstellingen.

2.12.

Bij brief van 29 november 2016 wijst de Ontvanger het verzoek om uitstel van betaling van 26 oktober 2016 af. In deze brief is tevens aangegeven dat het verschuldigde bedrag binnen tien dagen na dagtekening van de brief moet worden betaald.

2.13.

Belanghebbende stelt bij brief van 8 december 2016 (ontvangen op 12 december 2016) administratief beroep in tegen de afwijzing op het verzoek om uitstel van betaling.

2.14.

Bij brief van 6 maart 2017 deelt de Ontvanger aan belanghebbende mee dat het administratief beroep van belanghebbende om onduidelijke redenen niet correct is opgepakt en wordt alsnog onvoorwaardelijk uitstel van betaling verleend voor de aansprakelijkstelling totdat uitspraak in beroep is gedaan. Tevens wordt daarbij opgemerkt dat het uitstel van rechtswege komt te vervallen door de uitspraak in de beroepsprocedure tegen de aansprakelijkstelling.

2.15.

Met datum 31 mei 2017 wordt [naam4] BV ontbonden en uitgeschreven uit het handelsregister.

2.16.

Met dagtekening 22 juni 2017 verstuurt de Ontvanger een stuitingsbrief aan [naam3] BV, per adres KvK, te [adres3] , [plaats1] .

2.17.

Bij kennisgeving van 15 april 2019 deelt de Ontvanger aan belanghebbende mee dat het uitstel van betaling voor de aansprakelijkstellingen is vervallen omdat de genoemde uitsteltermijn is verstreken of op het bezwaar- of beroepschrift inmiddels is beslist. In de brief is verder vermeld dat het openstaande bedrag binnen tien dagen na dagtekening van de brief moet zijn betaald en dat direct een dwangbevel wordt gestuurd als belanghebbende vóór het indienen van het verzoek om uitstel al een aanmaning heeft ontvangen.

2.18.

Naar aanleiding van de kennisgeving verzoekt belanghebbende op 24 april 2019 om uitstel van betaling voor het gehele bedrag van de aansprakelijkstellingen in verband met het hoger beroep dat is ingediend tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland inzake de aansprakelijkstellingen.

2.19.

Met dagtekening 9 mei 2019 wijst de Ontvanger het verzoek om uitstel van betaling van het openstaande bedrag uit hoofde van de aansprakelijkstellingen af.

2.20.

Bij brief van 16 mei 2019 stelt belanghebbende administratief beroep in tegen de afwijzing van het verzoek om uitstel van betaling.

2.21.

Bij uitspraak van 22 augustus 2019 wijst de directeur van de Belastingdienst/Belastingen (hierna: de Directeur) het administratief beroep van belanghebbende af.

2.22.

Met dagtekening 1 november 2019 worden aan belanghebbende een tweetal dwangbevelen uitgevaardigd met betrekking tot de aansprakelijkstellingen waarbij in totaal een bedrag van € 14.056 (€ 9.162 + € 4.894) aan kosten van betekening in rekening wordt gebracht.

2.23.

De Ontvanger heeft bij uitspraken op bezwaar van 16 januari 2020 de bezwaren afgewezen. De Rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard.

3 Geschil en standpunten van partijen

3.1.

In geschil is of de kosten van betekening terecht en tot de juiste hoogte in rekening zijn gebracht, en, zo nee, of aan belanghebbende een vergoeding van (wettelijke) rente toekomt ter zake van de ten onrechte in rekening gebrachte betekeningskosten.

3.2.

Wat betreft de kosten van betekening betoogt belanghebbende primair dat deze moeten komen te vervallen, omdat de aan de aansprakelijkstellingen ten grondslag liggende aanslagen zijn verjaard. Subsidiair stelt belanghebbende dat de kosten van betekening ten onrechte in rekening zijn gebracht omdat de Ontvanger na de afwijzing van het verzoek om uitstel van betaling eerst contact op had moeten nemen met belanghebbende of een expliciet bericht met het in herinnering roepen van de aanmaning had moeten sturen voordat de dwangbevelen werden betekend. Meer subsidiair voert belanghebbende aan dat bij het bepalen van de betekeningskosten ten onrechte geen rekening is gehouden met het maximum van € 12.356 zoals genoemd in artikel 3, lid 1, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna: Kostenwet).

3.3.

De Ontvanger heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd weersproken, zij het dat niet langer wordt betwist dat de op dezelfde dag in rekening gebrachte betekeningskosten niet meer mochten bedragen dan € 12.356.

3.4.

Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof nog aangevoerd dat de Rechtbank ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend ter zake van de geconstateerde schending van de hoorplicht in de bezwaarfase. De klacht over een schending van de hoorplicht is hiertoe beperkt.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing