Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-03-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1679, 21/00527

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-03-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:1679, 21/00527

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
1 maart 2022
Datum publicatie
11 maart 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:1679
Formele relaties
Zaaknummer
21/00527

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling woning.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 21/00527

uitspraakdatum: 1 maart 2022

Uitspraak van de negentiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 maart 2021, nummer UTR 19/5085, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 3 te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 324.000. Tegelijk met deze beschikking is aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting 2019 (OZB), voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte, opgelegd.

1.2.

Op 27 februari 2019 heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door WOZ-consultants, bezwaar gemaakt tegen de afgegeven beschikking en de gelijktijdig vastgestelde aanslag OZB.

1.3.

De heffingsambtenaar heeft bij verminderingsbeschikking van 20 maart 2019 de waarde van de woning verlaagd naar € 294.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.

1.4.

Bij uitspraak op bezwaar van 18 oktober 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de beschikking en de aanslag gehandhaafd op de bij de verminderingsbeschikking vastgestelde waarde van € 294.000 en de dienovereenkomstig verminderde aanslag OZB.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord A. Oosters, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , alsmede [naam2] namens de heffingsambtenaar.

2 Vaststaande feiten

2.1.

De woning is een semi-bungalow gebouwd in 1850, met een inhoud van 225 m3 en is gelegen op een perceel van 66 m2. Bij de waardering van de woning is een deel van het perceel (van 43 m2)) in verband met een aan derden verleend recht van erfdienstbaarheid niet meegenomen.

2.2.

Op 27 februari 2019 heeft gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de afgegeven beschikking en de gelijktijdig vastgestelde aanslag OZB.

2.3.

Nadat gemachtigde bezwaar heeft gemaakt is er telefonisch contact geweest tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar over de vastgestelde waarde.

2.4.

De heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van het telefonisch contact de waarde van de woning bij ambtshalve vermindering verlaagd naar € 294.000.

2.5.

Het door gemachtigde ingediende bezwaar is bij uitspraak op bezwaar van 18 oktober 2019 ongegrond verklaard en de waarde van de woning is gehandhaafd op de bij ambtshalve vermindering vastgestelde waarde van € 294.000.

3 Geschil

In geschil is de waarde van de woning. Belanghebbende bepleit in hoger beroep dat de waarde van de woning niet hoger kan zijn dan € 264.000. Verder is in geschil of het bezwaar en beroep van belanghebbende gegrond had moeten worden verklaard omdat de waarde van de woning, na het indienen van bezwaar, is verlaagd tot € 294.000 en de heffingambtenaar aldus de kosten in verband met het behandelen van het bezwaar aan belanghebbende had moeten vergoeden.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing