Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-04-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2578, 21/00136 en 21/00137
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-04-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2578, 21/00136 en 21/00137
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 5 april 2022
- Datum publicatie
- 15 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:2578
- Zaaknummer
- 21/00136 en 21/00137
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling horecagelegenheid.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 21/00137
uitspraakdatum: 5 april 2022
Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 december 2020, nummers UTR 19/3574 en UTR 19/3723
in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de navolgende in [woonplaats] gelegen onroerende zaken, per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2019 als volgt vastgesteld:
Onroerende zaak |
Kenmerk Hof |
Kenmerk Rechtbank |
Vastgestelde waarde |
[adres1] 14 |
21/00136 |
UTR 19/3574 |
€ 417.000 |
[adres2] 30 |
21/00137 |
UTR 19/3723 |
€ 728.000 |
Tegelijk met de beschikking zijn voor het jaar 2019 voor de onroerende zaak [adres2] 30 ten name van belanghebbende een aanslag in de onroerendezaakbelasting Eigenaar alsmede een aanslag in de Watersysteemheffing gebouwd vastgesteld, waarvoor de vastgestelde waarde als heffingsmaatstaf geldt.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 1 augustus 2019 de beschikkingen en de aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels als gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [de taxateur1] , taxateur.
2 Feiten
Belanghebbende is (mede-)eigenaar van de onroerende zaak [adres2] 30 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak). Dit betreft een in de wijk [de wijk] te [woonplaats] gelegen horecagelegenheid met een oppervlakte van 363 m2.
Belanghebbende is gebruiker van de woning aan de [adres3] 14 te [woonplaats] .
3 Geschil
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende het hoger beroep inzake de woning aan de [adres3] 14 ingetrokken. Verder heeft belanghebbende uitdrukkelijk verklaard dat uitsluitend de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres2] 30 ter beoordeling voorligt en dat hij alle overige grieven en het beroep op betalingsonmacht intrekt.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof gesteld dat de onroerende zaak sinds 1 januari 2018 enkele jaren heeft leeg gestaan en dat over een periode van tien jaar moet worden uitgegaan van een leegstandsrisico van 40%. Volgens belanghebbende heeft de heffingsambtenaar een te hoge huurwaardekapitalisatiefactor in aanmerking genomen. Vanwege het leegstandsrisico dient deze factor geen 10,2 maar ongeveer 7 te bedragen. Uitgaande van de gehanteerde huurwaarde van € 71.467 dient de vastgestelde waarde derhalve te worden verminderd tot € 499.000.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.