Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-04-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3066, 20/00620 en 20/00621
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-04-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3066, 20/00620 en 20/00621
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 april 2022
- Datum publicatie
- 29 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:3066
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1543
- Zaaknummer
- 20/00620 en 20/00621
Inhoudsindicatie
LH. Gebruikelijkloonregeling.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 20/000620 en 20/000621
uitspraakdatum: 19 april 2022
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 maart 2020, nummers AWB 19/577 en 19/578, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn over de tijdvakken 1 januari tot en met 31 december 2014 en 1 januari tot en met 31 december 2015 naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de rentebeschikking voor het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2014 verminderd en de bezwaren inzake de naheffingsaanslag en de rentebeschikking voor het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2015 ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslagen en de belastingrente verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 26 november 2021 uitgenodigd voor de zitting van 26 januari 2022. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL op 30 november 2021 om 14.46 uur afgehaald op de afhaallocatie Utrecht-Hammarskjöldhof.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2022. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [naam1] , dr. [naam2] en drs. [naam3] . Gelijktijdig met het onderhavige hoger beroep zijn de zaken met nummers 20/00611 tot en met 20/00615 ten name van [naam4] behandeld.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is opgericht op 14 oktober 2014. Zij exploiteert een onderneming die zich richt op het geven van rechtskundig advies, advisering op het gebied van schaderegeling, sociaal juridisch advies alsmede het behartigen van letselschadezaken.
Enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende is [naam4] . Hij is ook bestuurder van de Stichting [naam5] en de Stichting [naam6] . Verder is hij bestuurder en enig aandeelhouder van [naam6] BV.
Belanghebbende is belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting (Vpb). In de jaren 2014, 2015 en 2016 heeft zij geen aangifte Vpb ingediend. Belanghebbende is in 2015 en 2016 per kwartaal uitgenodigd om aangifte te doen voor de omzetbelasting. Zij heeft in deze jaren geen aangiften omzetbelasting ingediend.
Belanghebbende heeft zich niet gemeld bij de Belastingdienst als werkgever/inhoudingsplichtige voor de loonheffingen.
Bij brief van 8 september 2015 schrijft [naam4] aan de Inspecteur onder meer:
‘Alle e-mails kan ik uitdraaien maar overige bescheiden, zoals brieven van vroeger en belangrijke documenten, post, administratie ed is per abuis allemaal met grofvuil weggegaan. (…)
Ik kan u bij voorbaat wel meedelen dat het kwijtraken van de doos met alle papieren en administratie voornamelijk komt omdat ik en de overige familieleden al vrij snel na het overlijden van ons moeder, zonder nog voldoende gerouwd te kunnen hebben, enorm onder druk zijn gezet en met 'uitzetting' en 'rechtszaken' zijn bedreigd. (…)
Uiteindelijk is tot een oplossing gekomen (…) maar (…) de woning moest binnen zeer korte tijd 'bezemschoon' opgeleverd worden.
Door alle ellende, frustratie, boosheid ed is de woning dan ook letterlijk en figuurlijk 'bezemschoon' opgeleverd. Niks is meegenomen en alles is op straat gezet voor grofvuil. Die avond was bijna de helft al 'meegenomen', het had geen zin meer om achter de doos met administratie achteraan te gaan. Door deze uitgeoefende druk en tijdsnood is dus veel misgegaan, hetgeen dus heeft geleidt dat dozen en administratie ook op straat is gezet.’
De Inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende, [naam4] en de hiervoor onder 2.2 vermelde rechtspersonen.
De bevindingen van het onderzoek betreffende belanghebbende zijn vastgelegd in het rapport van 25 oktober 2017. In dat rapport staat onder meer het volgende:
“1.2.2 Verloop onderzoek
De heer [naam4] heeft nooit enige informatie verstrekt, noch gelegenheid gegeven tot het uit te voeren onderzoek. (…)
Activiteiten
(…)
De heer [naam4] is in persoon blijkbaar in bestuurlijke en financiële hoedanigheid bij deze rechtspersoon betrokken en uit hoofde van die functies de enige die hierin duidelijkheid had kunnen verschaffen maar dat heeft nagelaten. De onderlinge samenhang en relatie dan wel overgang van de activiteiten van de ene op de andere (recht)persoon is daarom evenmin duidelijk geworden. (…)
Administratieplicht
(…)
Zoals uit blijkt uit hetgeen hiervoor bij verloop onderzoek is weergegeven is de administratie er überhaupt nooit geweest of is er misschien wel geweest maar dan weggegooid. (…)
Aanpak onderzoek
In verband met de hierboven geschetste omstandigheden kon geen onderzoek plaatsvinden zoals dat doorgaans het geval is. In dit geval is er namelijk geen enkele vorm van administratie aanwezig of beschikbaar gekomen. Reden waarom is overgegaan tot een eenzijdige aanpak met als voornaamste hulpmiddel de mogelijkheid tot het verkrijgen van informatie van derden, in dit geval het opvragen van de gebruikte bankrekeningen bij de diverse banken, die daaraan gevolg hebben gegeven. (…)
4 Bepaling resultaat
Zoals bij het voorgaande punt vermeld dient aan de hand van beschikbare informatie te worden gekomen tot het vaststellen van een zo juist mogelijke winst. Als basis hiervoor hebben de bankafschriften over de jaren van het onderzochte tijdvak gediend die van de betreffende bank zijn ontvangen. Het gaat in deze om de rekening bij de [bank1] Bank (…) (hierna [nummer1] ). Deze is uitgesplitst op ontvangsten en doorbetalingen aan derden, omdat die blijkbaar kernonderdeel van de activiteiten uitmaakten. De ontvangsten worden als opbrengst beschouwd en de betalingen aan de "hulpen" worden als kostenpost daarop in mindering gebracht, zodat het saldo hiervan het netto resultaat vormt.
Geen rekening is gehouden met mogelijk zakelijke kosten omdat aan een betaling niet is te zien of het om een privé uitgaaf of een zakelijke kostensoort gaat mede gelet op de omstandigheid dat er geen enkele zakelijke factuur ter beschikking is gesteld waaraan een betaling is te koppelen. Bovendien ligt de bewijslast hiervoor bij belastingplichtige zelf.
Ook privé betalingen/opnamen zijn benoemd, voor zover dit onderdeel was van een geldstroom naar de heer [naam4] en deze bedragen zijn beschouwd als beloning voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden ten behoeve van de B.V., die direct in zijn persoonlijke aangifte inkomstenbelasting worden verwerkt. Onderstaand de cijfermatige uitwerking daarvan.
2014 |
2015 |
|
Ontvangen schadeuitk. [bank1] [nummer1] |
0 |
54.828 |
Schade uitkeringen [bank1] [nummer1] |
0 |
24.943 |
Overboeking/opnamen [naam4] [bank1] [nummer1] |
0 |
29.800 |
Winst |
0 |
85 |
(…)
5 Loonheffingen
Aangiften
(…) Gelet op de bepalingen van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 dient er minimaal over de jaren 2014 tot en met 2016 minimaal een bedrag van € 45.000 tot het loon te worden gerekend van de heer [naam4] . (…)
9 Slotopmerkingen
De heer [naam4] heeft niet meegewerkt aan het onderzoek. De bevindingen daarvan zijn niet aan hem medegedeeld.”
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur de in geding zijnde naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur verklaard dat bij deze naheffingsaanslagen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) eindheffing is toegepast. Daarnaast is bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het gebruikelijke loon voor 2014 omlaag bijgesteld tot € 10.000 en de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Voor het jaar 2015 heeft de Inspecteur het gebruikelijke loon omlaag bijgesteld tot € 44.000, maar met een beroep op interne compensatie heeft hij de naheffingsaanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd.
In de procedure voor de Rechtbank heeft belanghebbende haar jaarstukken overgelegd van de boekjaren 2014/2015, 2016 en 2017. De winst en verliesrekening voor het boekjaar 2014/2015 luidt als volgt:
Netto-omzet |
€ 32.916 |
|
Inkoopwaarde van de omzet |
-9.943 |
|
22.973 |
||
Overige bedrijfskosten |
3 |
|
Netto resultaat vóór belastingen |
22.970 |
|
Belastingen |
-4.594 |
|
Netto resultaat na belastingen |
18.376 |
Als toelichting op ‘Inkoopwaarde van de omzet’ is vermeld: ‘Doorfacturatie onderaannemers’. Op de balans per 31 december 2015 staat een vordering van € 29.800 op [naam4] .
De Rechtbank heeft aannemelijk geacht dat belanghebbende niet over de financiële middelen beschikte om het gebruikelijk loon uit te betalen, omdat zij op 14 oktober 2014 is opgericht met een geplaatst kapitaal van € 1 en volgens de jaarrekening in het verlengde boekjaar 2014-2015 een resultaat behaalde van € 18.376. Op grond daarvan heeft de Rechtbank het gebruikelijke loon voor 2014 gesteld op € 3.000 en voor 2015 op € 12.000.
3 Het geschil
In geschil is welk bedrag in 2014 en 2015 aan gebruikelijk loon voor [naam4] in aanmerking moet worden genomen.
Belanghebbende stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat het gebruikelijke loon voor 2014 en 2015 moet worden gesteld op nihil, althans een lager bedrag dan de Rechtbank heeft vastgesteld.
De Inspecteur stelt dat belanghebbende niet aannemelijk maakt dat het gebruikelijke loon lager moet worden vastgesteld dan bij de uitspraken op bezwaar in aanmerking is genomen.