Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-04-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3069, 21/00262 t/m 21/00264

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-04-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3069, 21/00262 t/m 21/00264

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 april 2022
Datum publicatie
29 april 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:3069
Formele relaties
Zaaknummer
21/00262 t/m 21/00264

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting. Vrijstelling wegens interne reorganisatie.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers 21/00262 t/m 21/00264

uitspraakdatum: 19 april 2022

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] BV te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 14 januari 2021, nummers LEE 18/3497, 18/3857 en 18/3858, ECLI:NL:RBNNE:2021:98, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 16 mei 2018 een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd van € 27.000. Verder is belastingrente berekend van € 1.530.

1.2.

Aan belanghebbende is met dagtekening 30 mei 2018 een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd van € 3.000.

1.3.

Aan belanghebbende is met dagtekening 2 november 2018 een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd van € 19.427. Verder is belastingrente berekend van € 1.601.

1.4.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag van 16 mei 2018 verminderd tot € 7.573. Ook de in rekening gebrachte belastingrente is verminderd tot € 429.

1.5.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag van 30 mei 2018 gehandhaafd.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen beide uitspraken op bezwaar en tegen de naheffingsaanslag van 2 november 2018 (rechtstreeks) beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 14 januari 2021 het beroep uitsluitend gegrond verklaard voor zover aan belanghebbende geen proceskostenvergoeding is toegekend in de bezwaarfase, en heeft een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht toegekend van respectievelijk € 1.333 en € 338. Deze uitspraak is op 18 januari 2021 aan partijen verzonden.

1.7.

Belanghebbende heeft op 1 maart 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.8.

De Inspecteur heeft op 12 augustus 2021 een verweerschrift ingediend.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2022. Namens belanghebbende is verschenen mr. [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en mr. [naam3] . De zaken met de nummers 21/00262 tot en met 21/00264 zijn ter zitting gezamenlijk behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

[naam4] (hierna: de digra) houdt alle aandelen in belanghebbende. Daarnaast hield de digra tot 21 september 2016 alle aandelen in [naam5] BV (hierna: [naam5] BV).

2.2.

De digra, belanghebbende en [naam5] BV waren vennoten in [naam6] vof (hierna: de VOF).

2.3.

De digra en [naam5] BV waren ieder voor respectievelijk 90% en 10% eigenaar van een winkelpand waarin een modezaak werd geëxploiteerd. Beiden hebben hun deel van de economische mede-eigendom van het winkelpand ingebracht in de VOF.

2.4.

Op 29 juli 2016 heeft de digra zijn deelgerechtigdheid in de VOF, waaronder zijn deel van de mede-eigendom van het winkelpand, ingebracht in [naam5] BV tegen uitreiking van aandelen.

2.5.

Op 21 september 2016 heeft een juridische fusie plaatsgevonden tussen belanghebbende en [naam5] BV. Belanghebbende is daarbij opgetreden als de verkrijgende vennootschap en [naam5] BV als de verdwijnende vennootschap.

2.6.

De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel ter zake van de verkrijging van het winkelpand door [naam5] BV (zie 2.4) als ter zake van de verkrijging van het winkelpand door belanghebbende (zie 2.5) overdrachtsbelasting is verschuldigd. Hij heeft van belanghebbende deze overdrachtsbelasting nageheven.

2.7.

De Rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat belanghebbendes beroep op de vrijstelling van artikel 15, lid 1, aanhef en letter h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR) wegens interne reorganisatie, niet kan slagen. Redengevend daarvoor is dat deze vrijstelling van toepassing is binnen een concern en dat een natuurlijk persoon, zoals de digra, geen deel van een concern kan uitmaken. De Rechtbank heeft de naheffingsaanslagen dan ook gehandhaafd.

3 Geschil

3.1.

In hoger beroep is uitsluitend in geschil of de vrijstelling van heffing van overdrachtsbelasting wegens interne reorganisatie van toepassing is. Het geschil spitst zich toe op de rechtsvraag of een natuurlijk persoon deel kan uitmaken van een concern in de zin van artikel 5b Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer (hierna: het Besluit). Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

3.2.

Indien voornoemde vraag bevestigend wordt beantwoord, is tussen partijen niet in geschil dat de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd. Bij ontkennende beantwoording is tussen partijen niet in geschil dat de naheffingsaanslagen, zoals deze luiden na uitspraak op bezwaar, in stand blijven.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank behoudens de beslissing omtrent de proceskostenvergoeding, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing