Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-04-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3218, 20/00939
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-04-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3218, 20/00939
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 26 april 2022
- Datum publicatie
- 6 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:3218
- Zaaknummer
- 20/00939
Inhoudsindicatie
OB. Naheffing eerder in aftrek gebrachte voorbelasting.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 20/00939
uitspraakdatum: 26 april 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
Coöperatie [belanghebbende] te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 15 september 2020, nummer AWB 20/703, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 april 2018 tot en met 30 juni 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 58.997 (hierna: de naheffingsaanslag). Bij beschikking is een boete van € 20.000 opgelegd (hierna: de boete).
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de boete verminderd.
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar inzake de boete vernietigd en de boete verminderd tot € 7.000.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, mr. [de voorzitter] en, namens de Inspecteur, mr. [naam1] , bijgestaan door mr. [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft in haar aangifte omzetbelasting voor het tweede kwartaal van 2017 (onder meer) de omzetbelasting ter zake van een viertal facturen, alle met dagtekening 3 april 2017 en een betalingstermijn van twee weken, in aftrek gebracht. Het gaat om twee facturen van [naam3] waarop een bedrag aan omzetbelasting van in totaal € 49.507,50 is vermeld en om twee facturen van [naam4] B.V., waarop een bedrag aan omzetbelasting van in totaal € 7.875 is vermeld. Beide ondernemingen zijn van [de secretaris] (hierna: [de secretaris] ). Voorts heeft belanghebbende in deze aangifte ter zake van diverse facturen van [naam5] (hierna: [naam5] ), met een factuurdatum in het aangiftetijdvak, een bedrag van € 985 aan voorbelasting in aftrek gebracht. Deze aangifte is door de Belastingdienst gevolgd.
Het bestuur van belanghebbende bestond tot december 2021 uit mr. [de voorzitter] (voorzitter; hierna: [de voorzitter] ), [de penningmeester] (penningmeester; hierna: [de penningmeester] ) en [de secretaris] (secretaris). [de secretaris] is in december 2021 afgetreden als bestuurslid.
In een e-mail van 1 augustus 2018, verzonden om 12.39 uur door [de voorzitter] aan de Inspecteur, staat onder meer vermeld:
“De heer [de secretaris] meende ook nog wat van [belanghebbende] te vorderen te hebben, maar dat betwist het bestuur.
(…).
Bij [belanghebbende] zijn er geen crediteuren, anders dan de heer drs. [de secretaris] . en de [naam6] CV. Op de heer [de secretaris] loopt een schadeclaim van meer dan € 400.000,00. Over deze schadeclaim loopt nu intensief overleg met onze advocaat de heer mr. [naam7] . De heer [de secretaris] is tegen het vonnis in Kort Geding niet in hoger beroep gegaan en daardoor zijn de beslagen per heden op de debiteuren opgeheven. Wat de uitkomst hiervan mag zijn weet uiteindelijk alleen de Rechter alwaar al deze zaken zullen worden voorgelegd. Ook zal tegen de heer [de secretaris] een uitvoerige Tuchtrechtklacht worden ingediend. Ook die uitkomst zal in de toekomst moeten blijken.
Het bestuur van [belanghebbende] (thans nog twee personen actief) betreurt de gang van zaken en vertrouwt hierbij op de rechtsgang die zal volgen.”
De Inspecteur heeft bij brief van 12 oktober 2018, waarin een verslag van een bespreking op 11 oktober 2018 met belanghebbende is opgenomen, aan belanghebbende geschreven:
“Ik heb over het tweede kwartaal 2018 een naheffingsaanslag omzetbelasting aangekondigd omdat u in het tweede kwartaal 2017 aftrek hebt geclaimd van facturen die tot op heden niet zijn voldaan (zie mijn brief d.d. 1 oktober 2018). Gedurende het gesprek heeft u bevestigd dat deze facturen tot op heden niet zijn voldaan. Daarmee is het naheffen van de op basis van die facturen geclaimde voorbelasting in mijn ogen terecht, gelet op artikel 29 lid 7 Wet OB '68.”
Belanghebbende heeft bij brief van 19 november 2018 aan de Inspecteur geschreven, voor zover van belang:
“Als [de secretaris] de schade van ruim € 475.000 betaald aan [belanghebbende] , dan is ook gefailleerde [naam8] (en daarmee de Belastingdienst) gediend. (…)
De heer [de secretaris] heeft nadat hij het Kort-geding had verloren meteen Hoger beroep aangetekend en conservatoir beslag gelegd. Dat heeft tot april 2018 geduurd om vervolgens het Hoger beroep te laten verlopen en plus/minus in mei 2018 het conservatoir beslag eraf ging. Hij wilde gewoon frustreren om zodoende de klanten nog meer op te hitsen.”
In het ‘Historisch overzicht crediteuren’ van belanghebbende met als peildatum 19 november 2018 staan de volgende posten:
419002 |
[naam4] B.V. |
|||||||
Verval-datum |
Fact. datum |
Omschrijving factuur |
Factnr. Cred. |
Boekst.nr. |
Factuurbedrag |
Betaald |
Afgeboekt |
Saldo |
17-04-2017 |
03-04-2017 |
[naam4] BV Afrek. |
2017.06 |
17030 |
36.300,00 |
0,00 |
0,00 |
36.300,00 |
17-04-2017 |
03-04-2017 |
[naam4] BV Cliente |
2017.07 |
17031 |
9.075.00 |
0,00 |
0,00 |
9.075,00 |
413001 |
[naam3] |
|||||||
03-05-2017 |
03-04-2017 |
[naam3] Afrek |
2017.04 |
17028 |
221.127,50 |
0,00 |
0,00 |
221.127,50 |
03-05-2017 |
03-04-2017 |
[naam3] Dien |
2017.05 |
17029 |
64.130,00 |
0,00 |
0,00 |
64.130,00 |
In het door belanghebbende op 16 november 2018 afgedrukte overzicht ‘Openstaande posten crediteuren (op nummer)’ uit de boekhouding staan ook deze facturen als openstaand vermeld. Daarnaast staan daarin ook de facturen van [naam5] als openstaand vermeld.
In een Bestuursbesluit met dagtekening 25 januari 2019 is het volgende vermeld:
”De ondergetekenden:
- de heer [de voorzitter] , RB en
- de heer [de penningmeester]
in deze respectievelijk handelende als voorzitter en als penningmeester van het bestuur van
Coöperatie [belanghebbende] UA (…)
A) [belanghebbende] uit hoofde van een schadevordering op de heer drs. [de secretaris] en [naam4] BV heeft voor een totaalbedrag van € 565.160,00, exclusief rente en kosten.
(…).
C) [belanghebbende] haar vorderingen op [de secretaris] en [naam4] BV wenst te verrekenen met de openstaande crediteurenfacturen van [naam8] . De crediteurenfacturen van 3 april 2017 zijn reeds in 2017 met de schadevordering verrekend.
(…)
- In verband met juridische procedures is dit eerder genomen besluit van het bestuur pas vastgelegd op 25 januari 2019.”
Met dagtekening 26 januari 2019 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boete opgelegd.
De aanslag vennootschapsbelasting 2017 van belanghebbende, gedagtekend 12 oktober 2019, is opgelegd naar een belastbare winst van € 150.349. In de aangifte vennootschapsbelasting 2017 is een buitengewone bate van € 435.160 vermeld. De buitengewone bate betreft een vordering op [de secretaris] .
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 57.997 en de boete verminderd tot € 19.660.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar inzake de boete vernietigd en de boete verminderd tot € 7.000.
3 Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Primair is in geschil of artikel 29, lid 7, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) van toepassing is. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
Subsidiair is in geschil of artikel 29, lid 8, van de Wet OB van toepassing is. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
Ten slotte is in geschil of de boete terecht is opgelegd en zo ja, of deze dan minder dan € 7.000 (belanghebbende) of € 7.000 (Inspecteur) dient te bedragen.