Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-01-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:322, 20/00889 t/m 20/00890
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-01-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:322, 20/00889 t/m 20/00890
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 januari 2022
- Datum publicatie
- 28 januari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:322
- Zaaknummer
- 20/00889 t/m 20/00890
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Resultaat uit overige werkzaamheden. Kostenaftrek.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 20/00889 en 20/00890
uitspraakdatum: 18 januari 2022
Uitspraak van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 augustus 2020, nummers AWB 19/6667 en 19/6669, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverkeringswet (hierna: ZVW) opgelegd. Bij beschikkingen is telkens belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn partner [de partner] en zijn zoon [de zoon] , alsmede A.P.J. Visser als de gemachtigde van belanghebbende. Namens de Inspecteur is verschenen [naam1] . Van de zitting is een procesverbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 een loon van € 30.660 opgegeven en voor de handel in seizoensgoederen een resultaat uit overige werkzaamheden van € 970 opgegeven. Daarbij is belanghebbende uitgegaan van een brutoresultaat van € 7.493 en daarmee verband houdende kosten van € 6.523. Belanghebbende heeft die kosten in zijn aangifte voor een bedrag van € 4.412 aangemerkt als inkoopkosten en voor € 2.111 als exploitatiekosten.
Belanghebbende heeft de exploitatiekosten in zijn winst- en verliesrekening voor 2016 nader gespecificeerd als kosten voor telefoon (€ 20), laptop (€ 305), computer (€ 578), accountant (€ 159), douane (€ 250), verpakkingsmateriaal (€ 126), brandstof (€ 45), bank (€ 70), assurantiën (€ 462) en reis en verblijf (€ 96).
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brieven en e-mails van 5 april 2018, 24 mei 2019, 20 juni 2019 en 17 juli 2019 in de gelegenheid gesteld een nadere onderbouwing te geven van de door hem opgevoerde kosten. Belanghebbende heeft hierop zijn winst- en verliesrekening voor 2016 en een afschrift van de zakelijke rekening van Handelsonderneming [naam zoon] voor de periode vanaf 31 december 2015 tot en met 30 december 2016 (hierna: het Rekeningafschrift) aan de Inspecteur doen toekomen.
De Inspecteur heeft met dagtekening 13 september 2019 de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.153, bestaande uit € 30.660 aan loon en € 5.493 aan resultaat uit overige werkzaamheden. Daarbij is de Inspecteur net als belanghebbende uitgegaan van een brutoresultaat van € 7.493 en heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende onvoldoende bewijs heeft geleverd van de door hem opgevoerde kosten, zodat de Inspecteur de kosten schattenderwijs heeft vastgesteld op € 1.500 voor inkoop en € 500 voor exploitatie.
De Inspecteur heeft de aanslag ZVW 2016 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 5.493, zijnde het door de Inspecteur in aanmerking genomen resultaat uit overige werkzaamheden.
3 Geschil
In geschil is in hoeverre de door belanghebbende opgevoerde kosten van € 6.523 in aftrek dienen te komen op zijn resultaat uit overige werkzaamheden voor 2016. Belanghebbende bepleit dat dit bedrag volledig aftrekbaar is; volgens de Inspecteur dienen de kosten tot slechts € 2.000 in aftrek te komen.
Ter ondersteuning van zijn standpunt betoogt belanghebbende dat hij met het Rekeningafschrift voldoende bewijs van de zakelijkheid van de door hem aangegeven kosten heeft ingebracht. Ook doet belanghebbende een beroep op het gelijkheidsbeginsel; er is sprake van begunstigend beleid omdat de Inspecteur in andere gevallen wel kostenaftrek accepteert. Bovendien heeft de Inspecteur de kosten die belanghebbende over 2015 heeft aangegeven wel grotendeels in aftrek toegelaten. Belanghebbende klaagt ten slotte erover dat de zitting bij de Rechtbank slechts virtueel bereikbaar was, dat de kwaliteit van het beeld en geluid slecht was en dat de Inspecteur constant de orde verstoorde.