Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-04-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3226, W200.307.790 (21/00832 en 21/00833)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-04-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3226, W200.307.790 (21/00832 en 21/00833)
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 25 april 2022
- Datum publicatie
- 6 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:3226
- Zaaknummer
- W200.307.790 (21/00832 en 21/00833)
Inhoudsindicatie
Verschil in opvatting over omvang van het juridische geschil na verwijzing geeft geen grond voor het oordeel dat sprake is van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid. Wrakingsverzoek afgewezen.
Uitspraak
beslissing
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
W rakingskamer
Locatie Arnhem
Wrakingsnummer W200.307.790/01
Datum beslissing: 25 april 2022
Beslissing van de wrakingskamer
op het verzoek tot wraking, gedaan door
de erven van [erflater] te [plaats] (hierna: verzoekers)
1. De procedure
1.1. Bij arrest van 2 juli 2021 heeft de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof ’sHertogenbosch betreffende aan [erflater] (hierna: erflater) voor de jaren 2016 en 2017 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest. De zaken zijn bij de belastingkamer van dit Hof ingeschreven onder nummers 21/00832 en 21/00833.
1.2. Na het overlijden van erflater hebben verzoekers de procedure voortgezet.
1.3. Het onderzoek ter zitting in deze zaken heeft plaatsgevonden op 9 maart 2022 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord dr. J.A.M. Janssen (hierna: Janssen) als de gemachtigde van verzoekers en [naam1] , [naam2] en mr. [naam3] namens de Inspecteur.
1.4. Bij brief van 9 maart 2022 hebben verzoekers de wraking verzocht van raadsheer mr. A.J.H. van Suilen.
1.5. De raadsheer van wie om wraking is verzocht heeft te kennen gegeven niet in de wraking te berusten en geen gebruik te willen maken van de gelegenheid te worden gehoord.
1.6. De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden op 11 april 2022. Daarbij is verschenen Janssen als de gemachtigde van verzoekers. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze beslissing is gehecht
2 Beoordeling van het wrakingsverzoek
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
“Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.”
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer HR 21 september 2010, nr. 09/00171, ECLI:NL:HR:2014:3625).
en HR 19 december 2014, nrs. 14/04896 t/m 14/04899,Verzoekers hebben aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de raadsheer zich ter zitting nadrukkelijk alleen heeft willen buigen over een onderdeel van de rechtsstrijd en hij er blijk van heeft gegeven dat niet alle door verzoekers aangedragen beroepsgronden zullen worden behandeld. Daarnaast heeft de raadsheer volgens verzoekers het geschil ten onrechte uitgebreid, door de vraag te behandelen of de heffing van IB/PVV leidt tot een individuele en buitensporige last indien de heffing over het inkomen uit sparen en beleggen hoger is dan het werkelijke rendement. Aldus heeft de raadsheer in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb gehandeld, waarin is bepaald dat de bestuursrechter uitspraak doet op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting. De raadsheer heeft daarmee de indruk doen ontstaan dat hij vooringenomen is.
De wrakingskamer stelt voorop dat ingevolge artikel 8:61, eerste lid, van de Awb de leiding van de zitting berust bij de voorzitter van de meervoudige kamer. Het is aan de voorzitter en de twee andere raadsheren de vragen te stellen waarvan zij vinden dat deze, na bestudering van de gedingstukken en de mondelinge toelichting hierop door partijen, beantwoording ter zitting behoeven. Uit het proces-verbaal van de zitting leidt de wrakingskamer af dat de raadsheer aan het begin van de zitting heeft toegelicht dat het Hof is gebonden aan de verwijzingsopdracht die volgt uit het arrest van de Hoge Raad en dat uit die opdracht volgens het Hof voortvloeit dat de procedure niet in zijn geheel zal worden overgedaan. De raadsheer brengt daarmee tot uitdrukking het bepaalde in artikel 29e, tweede lid, laatste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dat verzoekers een andere verwachting hadden duidt op een verschil in opvatting over de omvang van het juridische geschil na verwijzing, maar dit geeft geen grond voor het oordeel dat sprake is van (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid. Indien verzoekers het niet eens zijn met de uitspraak van het Hof en het daarin omschreven geschil, kunnen zij tegen die uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.
De wrakingskamer ziet in de wijze waarop de raadsheer de zaak ter zitting heeft behandeld geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de bij verzoekers bestaande vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek daarom afwijzen.
3 De beslissing
De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van mr. A.J.H. van Suilen af.
Aldus gedaan te Arnhem door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. Ch.E. Bethlem en mr. M.E. van Wees, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2022.
(E.D. Postema) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 april 2022
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (Artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).