Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3654, 21/00344 en 21/00345

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3654, 21/00344 en 21/00345

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
10 mei 2022
Datum publicatie
20 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:3654
Formele relaties
Zaaknummer
21/00344 en 21/00345

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid hoger beroep. Procesbelang.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers 21/00344 en 21/00345

uitspraakdatum: 10 mei 2022

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats1] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 februari 2021, nummer LEE 19/1302 en 20/3439, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Dantumadiel (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 17 te [woonplaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2018 vastgesteld op € 276.000.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak [adres1] 17 te [woonplaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2019 vastgesteld op € 260.000. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking.

1.4.

Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op het onder 1.3 vermelde bezwaar.

1.5.

Belanghebbende is zowel tegen de uitspraak genoemd onder 1.2. als tegen het uitblijven van de beslissing op bezwaar (zie 1.4.) in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland. De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.7.

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2022. Daarvoor zijn partijen bij een aangetekend verzonden brief van 21 januari 2022 uitgenodigd. Belanghebbende is ter zitting verschenen en gehoord. Uit de informatie van Track & Trace van PostNL blijkt dat deze uitnodiging op 24 januari 2021 om 8:21 is afgeleverd op het bij het Hof bekende adres van de heffingsambtenaar. Van de zijde van de heffingsambtenaar is niemand verschenen. Omdat de heffingsambtenaar tijdig en op de juiste wijze is uitgenodigd, heeft het Hof de zaak ter zitting behandeld.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Partijen hebben ter zitting bij de Rechtbank op 26 januari 2021 een compromis bereikt. Dit compromis is door de Rechtbank als volgt verwoord, waarbij met ‘eiser’ belanghebbende wordt bedoeld en met ‘verweerder’ de heffingsambtenaar:

“2.2. Partijen hebben ter zitting een compromis bereikt. Dit compromis bestaat uit het volgende:

- verweerder stelt de WOZ-waardes voor de onroerende zaak voor belastingjaar 2018 vaststelt op € 255.000, voor belastingjaar 2019 op € 260.000 en voor belastingjaar 2020 op € 285.000;

- verweerder betaalt aan eiser de kosten van het taxatierapport van [naam1] , zijnde € 412,50;

-verweerder betaalt aan eiser een bedrag van € 1.000 aan immateriële schadevergoeding inzake procedurenummer 19/1302;

- verweerder betaalt aan eiser een bedrag van € 1.442 aan dwangsom inzake procedurenummer 20/3439;

- verweerder vergoedt de griffiegelden aan eiser van beide procedures;

- eiser trekt de beroepen in de procedures 19/1302 en 20/3439 in.”

2.2.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende telefonisch contact opgenomen met de griffie van de Rechtbank en daarna ook schriftelijk met de mededeling dat het niet zijn bedoeling is geweest om de beroepen tijdens de zitting van de Rechtbank in te trekken.

2.3.

De Rechtbank heeft daarop in haar in hoger beroep bestreden uitspraak van 5 februari 2021 het volgende overwogen:

“2.3. Eiser wenst nu, zo begrijpt de rechtbank, terug te komen op zijn intrekkingen van de beroepen. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2297 volgt dat in geval van betwisting van het (rechtsgeldig) hebben ingetrokken van een beroep, de rechter zijn constatering van die intrekking moet neerleggen in een uitspraak. Indien de rechter in een zodanig geval in haar uitspraak neerlegt dat het beroep rechtsgeldig is ingetrokken, dient die uitspraak uit te monden in een niet-ontvankelijkverklaring als bedoeld in artikel 8:70 van de Awb”

2.4.

Met dagtekening 5 februari 2021 heeft de Rechtbank uitspraak gedaan waarbij de beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de vraag of de beroepen door belanghebbende tijdens de zitting bij de Rechtbank rechtsgeldig zijn ingetrokken.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de heffingsambtenaar bevestigend.

4 Beoordeling van het geschil

6 Beslissing