Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3655, 21/01519
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3655, 21/01519
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 10 mei 2022
- Datum publicatie
- 20 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:3655
- Zaaknummer
- 21/01519
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking. Rechtmatigheid.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 21/01519
uitspraakdatum: 10 mei 2022
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 augustus 2021, nummer AWB 19/6116, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 6 oktober 2017 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) afgegeven met betrekking tot (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting 2004 tot en met 2016.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 september 2019 de informatiebeschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 31 augustus 2021 het beroep ongegrond verklaard en aan belanghebbende een termijn van zes weken gesteld om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.
Belanghebbende heeft op 8 oktober 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft op 17 januari 2022 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2022. Namens belanghebbende is verschenen advocaat mr. M. van Leeuwen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] . Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
De Belastingdienst is in 2015 het project debet-creditcards gestart. Hierbij zijn betaaltransacties in Nederland onderzocht, die gedaan zijn met in het buitenland uitgegeven betaalkaarten. De Belastingdienst heeft informatieverzoeken gedaan aan in Nederland actieve partijen die het elektronisch betaalverkeer verzorgen. Daarbij is gevraagd om de transactiedetails van alle betalingen die in Nederland in 2009 tot en met 2011 zijn verricht met in het buitenland uitgegeven debet- of creditkaarten.
In dit onderzoek is geconcludeerd dat de Zwitserse [naam3] mastercard met kaartnummer [nummer1] (later vervangen door kaartnummer [nummer2] ) is gebruikt voor transacties in Nederland. In totaal zijn daarbij dertig transacties van deze kaart herleid.
Aan de hand van de herleide transacties is vervolgens informatie opgevraagd en verkregen van [naam4] , [naam5] en [naam6] . Op de facturen die zijn verkregen staat vermeld ‘ [naam7] ’ en ‘ [belanghebbende] ’ met het adres [adres] , te [woonplaats] .
De Inspecteur heeft op 5 december 2016 aan belanghebbende geschreven dat hij over informatie beschikt waaruit blijkt dat belanghebbende en/of zijn partner de beschikking heeft dan wel heeft gehad, over een in het buitenland uitgegeven betaalkaart. Aan belanghebbende wordt verzocht om de “Verklaring vermogen in het buitenland” met de bijbehorende bijlagen vóór 27 december 2016 terug te sturen.
Belanghebbende heeft meerdere malen gevraagd om uitstel voor het verstrekken van de verzochte informatie. Dit uitstel is hem ook meerdere malen verleend. De laatste termijn die aan hem is gegeven is uiterlijk 31 maart 2017. Op 29 maart 2017 heeft belanghebbendes gemachtigde laten weten dat geen gehoor wordt gegeven aan het verzoek om informatie.
Bij brief van 17 augustus 2017 heeft de Inspecteur erop gewezen dat met het verstrekken van de informatie kan worden voorkomen dat in bezwaar en beroep de bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard. Verder is in deze brief opgemerkt dat de Inspecteur een informatiebeschikking kan nemen als belanghebbende niet voldoet aan het verzoek.
Bij brief van 20 september 2017 heeft de Inspecteur een herinnering gestuurd waarbij ook is aangegeven dat wanneer de “Verklaring vermogen in het buitenland” niet vóór 4 oktober 2017 wordt teruggestuurd de Inspecteur een informatiebeschikking kan geven.
De Inspecteur heeft met dagtekening 6 oktober 2017 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a AWR afgegeven met betrekking tot (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting 2004 tot en met 2016.
De Inspecteur heeft op 6 december 2017 aan de Zwitserse belastingautoriteiten verzocht om informatie. Uit de in februari 2019 verkregen informatie blijkt dat de heer " [naam7] " met de [geboortedatum] 1965, de [naam3] mastercard met kaartnummer [nummer1] heeft aangevraagd en dat hij de eigenaar is van de aan die kaart gekoppelde bankrekening. Deze kaart is later vervangen door kaartnummer [nummer2] .
De Rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 12 februari 2021 een beslissing gegeven als bedoeld in artikel 8:29, lid 3, Awb, die erop neerkomt dat de beperking van de kennisneming met betrekking tot de memo’s “Aandachtspunten project Verhuld Vermogen” en “Plan van aanpak debit-credit card” gerechtvaardigd is. Vervolgens heeft belanghebbende de Rechtbank geen toestemming verleend om kennis te nemen van de ongeschoonde memo’s.
De Rechtbank heeft bij einduitspraak van 31 augustus 2021 geoordeeld dat belanghebbende zich niet met een beroep op het nemo-teneturbeginsel aan de inlichtingenverplichting kan onttrekken en dat het evenredigheidsbeginsel niet is geschonden. Verder heeft de Rechtbank geoordeeld dat voor het jaar 2004 aan belanghebbende uitstel is verleend voor het doen van aangifte, dat de termijn voor het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2004 met de duur van het uitstel is verlengd, dat de (verlengde) navorderingstermijn dan niet is overschreden en dat de informatiebeschikking voor het jaar 2004 derhalve niet om die reden wordt vernietigd. De informatiebeschikking is daarom terecht gegeven, aldus de Rechtbank.
3 Geschil
In geschil is of de Inspecteur terecht de informatiebeschikking met betrekking tot de jaren 2004 tot en met 2016 heeft afgegeven. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat het nemo-teneturbeginsel eraan in de weg staat dat informatie moet worden verschaft, en dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden. Verder betoogt belanghebbende dat geen uitstel is verleend voor het doen van de aangifte IB/PVV 2004, dat de navorderingstermijn dan is overschreden en dat de informatiebeschikking daarom voor het jaar 2004 moet worden vernietigd. De Inspecteur neemt tegenovergestelde standpunten in.
Verder is belanghebbende ter zitting van het Hof opgekomen tegen de tussenuitspraak van de Rechtbank zoals bedoeld in artikel 8:29, lid 3, Awb.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, en primair tot vernietiging van de informatiebeschikking voor de jaren 2004 tot en met 2016 en subsidiair tot vernietiging van de informatiebeschikking voor het jaar 2004. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de uitspraak van de Rechtbank.