Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4026, 21/00383 en 21/00384

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4026, 21/00383 en 21/00384

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 mei 2022
Datum publicatie
27 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:4026
Formele relaties
Zaaknummer
21/00383 en 21/00384

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Verzoek ambtshalve vermindering.

Uitspraak

Locatie Arnhem

Nummers 21/00383 en 21/00384

uitspraakdatum: 17 mei 2022

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 9 februari 2021, nummers AWB 20/63 en AWB 20/1689 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft op de voet van artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB) een verzoek gedaan om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2014. Dit verzoek is door de Inspecteur bij beschikking afgewezen.

1.2

Het door belanghebbende tegen deze beschikking gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar afgewezen.

1.3

Aan belanghebbende is een aanslag IB/PVV 2016 opgelegd. Daarbij is hem tevens belastingrente in rekening gebracht. Het tegen die aanslag en beschikking inzake de belastingrente gemaakt bezwaar is door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de in 1.2 en 1.3 bedoelde uitspraken beroepen ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.5

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 7 april 2022 te Arnhem. Aldaar is J. Sierts verschenen als de gemachtigde van belanghebbende alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is geboren in 1945. Hij was werkzaam als kunstenaar. Belanghebbende dreef een onderneming die hij ultimo 2011 heeft gestaakt. Van een langlopende liquidatie is geen sprake geweest.

2014

2.2

In zijn aangifte IB/PVV 2014 heeft belanghebbende, naast pensioen/inkomsten uit vroegere dienstbetrekking, onder meer een negatieve belastbare winst uit onderneming verantwoord van € 3.913 (dit is na toepassing van de MKB-winstvrijstelling van -/- € 636).

2.3

Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2014 is de Inspecteur met betrekking tot het pensioen/inkomsten uit vroegere dienstbetrekking afgeweken van de aangifte. De aangegeven negatieve winst uit onderneming is niet gecorrigeerd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is door de Inspecteur vastgesteld op € 6.842. Aan verlies is een bedrag van € 2.910 verrekend.

2.4

Belanghebbende heeft op de voet van artikel 9.6 van de Wet IB een verzoek gedaan om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2014. Daarbij heeft belanghebbende onder meer aanspraak gemaakt op toepassing van een niet verrekend deel van de zelfstandigenaftrek uit 2011 en op aftrek van nagekomen bedrijfslasten. Het verzoek om ambtshalve vermindering is door de Inspecteur bij beschikking afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is door de Inspecteur ongegrond verklaard.

2016

2.5

In zijn aangifte IB/PVV 2016 heeft belanghebbende, naast pensioen/inkomsten uit vroegere dienstbetrekking, onder meer een negatieve belastbare winst uit onderneming verantwoord van € 2.888 (dit is na toepassing van de MKB-winstvrijstelling van -/- € 469). De aangifte is gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.721.

2.6

Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2016 heeft de Inspecteur het bedrag van de in de aangifte opgenomen negatieve belastbare winst niet geaccepteerd omdat belanghebbende volgens de Inspecteur geen winst uit onderneming meer genoot. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is door de Inspecteur vastgesteld op € 15.609. Aan belanghebbende is daarbij voorts € 14 aan belastingrente in rekening gebracht. Hiertegen heeft belanghebbende vergeefs bezwaar aangetekend.

2.7

In beroep heeft belanghebbende voor de jaren 2014 en 2016 aftrek van nagekomen bedrijfslasten geclaimd. Voor 2014 zien deze nagekomen bedrijfslasten op: € 3.927,88 aan algemene kosten; € 1.158,65 aan financieringskosten en € 545,53 aan overige kosten. Voor 2016 gaat het om: € 5.619,50 aan algemene kosten, € 1.676,57 aan financieringskosten en € 2.262,73 aan overige kosten. Deze bedragen zien op facturen van de gemachtigde aan belanghebbende voor het voeren van een administratie en het verzorgen van aangiften omzetbelasting voor belanghebbende. De Rechtbank heeft die claims niet gehonoreerd en de beroepen ongegrond verklaard.

2.8

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Rechtbank.

3 Het geschil

In hoger beroep is in geschil, kort gezegd, of belanghebbende voor 2014 en 2016 recht heeft op aftrek van nagekomen bedrijfslasten en voor 2014 op verrekening van in een 2011 niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing