Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4046, 21/00161
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4046, 21/00161
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 17 mei 2022
- Datum publicatie
- 27 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:4046
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1186
- Zaaknummer
- 21/00161
Inhoudsindicatie
BPM. Vermindering (afschrijving).
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummer 21/00161
uitspraakdatum: 17 mei 2022
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 17 december 2020, nummer AWB 19/3548 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 3.276.
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
De Rechtbank heeft het tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. G.F. Priester als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] , taxateur, alsmede namens de Inspecteur [naam2] en [naam3] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft op 20 april 2018 in Duitsland een gebruikte personenauto gekocht van het merk Ford Transit Kombi 310 2.0 TDCI (VIN: [nummer] ); hierna: de auto) voor een bedrag van € 12.218,90.
De auto is in Duitsland op 9 februari 2017 voor het eerst toegelaten op de openbare weg.
Belanghebbende heeft ter zake van de auto op 31 mei 2018 aangifte voor de BPM gedaan. Dit met het oog op het doen registreren van de auto in het Nederlandse kentekenregister. In overeenstemming met deze aangifte heeft belanghebbende een bedrag van € 6.187 aan BPM voldaan.
Bij de aangifte is een op 17 mei 2018 opgesteld taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [naam4] van [naam5] . In het taxatierapport is een handelsinkoopwaarde van de auto vermeld van € 17.760 gebaseerd op een koerslijstwaarde van AutotelexPro van € 29.977 verminderd met een op basis van een schadecalculatie bepaalde schade van € 12.592, en (positief) gecorrigeerd met een bedrag van € 375 vanwege in de schade begrepen waardevermindering wegens normale gebruikssporen. De aldus gecalculeerde schade van € 12.217 is voor 100% als waardevermindering in aanmerking genomen. Voorts is uitgegaan van een bruto BPM bedrag van € 20.445 en een historische nieuwprijs van de auto van € 58.682. Het rapport is voorzien van een groot aantal foto’s. De toelichting op de fysieke staat van de auto vermeldt:
“Staat van de wielophanging
De wielophanging verkeert voor zover waarneembaar in een redelijke staat. Geen bijzonderheden waargenomen.
Staat van de wielen en banden
De auto is voorzien van type-originele stalen wielen (wieldoppen), in een beschadigde staat. Zie bijlage EuroTax Schadecalculatie.
Staat van de stuurinrichting
De stuurinrichting verkeert voor zover waarneembaar in een redelijke staat. Geen bijzonderheden waargenomen.
Staat van de reminrichting
De reminrichting verkeert voor zover waarneembaar in een redelijke staat. Geen bijzonderheden waargenomen.
Staat van de motor
De motor verkeert voor zover waarneembaar in een redelijke staat. Geen bijzonderheden waargenomen.
Staat van de (automatische) versnellingsbak en aandrijving
Versnellingsbak, koppeling en aandrijving verkeren voor zover waarneembaar in een redelijke staat. Geen bijzonderheden waargenomen.
Staat van de elektrische installatie
De elektrische installatie verkeert in een beschadigde staat. Zie bijlage EuroTax Schadecalculatie.
Staat van de carrosserie en het lakwerk
De carrosserie verkeert in een beschadigde staat. Zie bijlage EuroTax Schadecalculatie.
Staat van het interieur en de bekleding
Het interieur verkeert in een beschadigde staat. Zie bijlage EuroTax Schadecalculatie.
Algehele staat van onderhoud
Behoudens de schade verkeert deze intensief gebruikte huurauto in een redelijke staat.”
De auto had ten tijde van de taxatie een kilometerstand van 53.253.
De Inspecteur heeft met betrekking tot de auto belanghebbende op 1 juni 2018 opgeroepen om de auto te tonen bij de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). In een e-mail van 1 juni 2018 heeft Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) belanghebbende uitgenodigd om de auto op 5 juni 2018 om 10:00 uur in Soesterberg te tonen aan een medewerker van DRZ. Belanghebbende is daar met de auto verschenen. DRZ heeft ter zake een rapport Onderzoek waardebepaling opgemaakt. In het rapport is onder meer vermeld:
“Alle opgegeven schade is niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade aangemerkt worden uitgezonderd:
- 2 x banden voor
- 1 x wieldop LV
- Veiligheidsgordels voor 3X
*(Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en kilometerstand van het voertuig)
Afl. klaarmaken ex huurauto
Deze positie hebben wij in de schadecalculatie geen inhoud gegeven, doordat er geen uit te voeren werkzaamheden op/aan het voertuig aangetroffen zijn die deze opgevoerde kosten/waardeverminderingen rechtvaardigen.”
De bruto schadecalculatie door DRZ bedraagt € 1.211. Daarvan is door DRZ 78%, zijnde € 940, als waardevermindering in aanmerking genomen.
De auto is op 27 augustus 2018 op naam gesteld.
Naar aanleiding van de controle door DRZ heeft de Inspecteur, met dagtekening 15 november 2018, € 3.276 van belanghebbende nageheven. De Inspecteur heeft uitgaande van een handelsinkoopwaarde van de auto van € 28.940 (koerslijstwaarde van € 29.880 -/- € 940 waardevermindering wegens schade), en een historische nieuwprijs van € 58.682 de afschrijving berekend op 50,68 %. Rekening houdend met een bruto BPM bedrag van € 20.445, heeft de Inspecteur de door belanghebbende ter zake van de registratie van de auto verschuldigde BPM berekend op 49,32 % van € 20.445 = € 10.083. Dit bedrag is door de Inspecteur vervolgens nog verminderd met € 621 tot € 9.462 in verband met de latere tenaamstelling van de auto (extra leeftijdskorting). Dat leidde volgens de Inspecteur tot een naheffing van (€ 9.462 -/- € 6.186 =) € 3.276.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. In de aanvulling van het bezwaarschrift is door de gemachtigde van belanghebbende onder meer opgemerkt:
“Ten tijde van de taxatie verkeerde het voertuig in zeer beschadigde staat. Helaas heeft belanghebbende het voertuig rijwaardig gemaakt om het voertuig al rijdend naar de controle te kunnen brengen. Belanghebbende zou een (aanzienlijk) deel van de schade eventueel kunnen onderbouwen met nader stukken. Domeinen heeft geen rekening gehouden met de werkzaamheden die voor de schouw zijn verricht.”
Het tegen de naheffingsaanslag gerichte bezwaar van belanghebbende is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
De Rechtbank heeft het door belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag – uitgaande van een in beroep tussen partijen niet meer in geschil zijnde Bruto BPM van € 18.471 (tussentijds lager tarief 2016) en rekening houdend met het ontbreken van een Nederlandstalige handleiding en onderhoudsboekjes – verminderd tot € 2.889, de Inspecteur veroordeeld tot betaling aan belanghebbende van een vergoeding voor geleden immateriële schade van € 500 alsmede het door belanghebbende bij de Rechtbank betaalde griffierecht en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
3 Het geschil
In hoger beroep is tussen partijen in geschil of de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend. Meer in het bijzonder is tussen partijen in geschil of op de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat, een hoger bedrag als waardevermindering vanwege schade in mindering moet worden gebracht dan reeds door de Inspecteur is geaccepteerd. Tevens is in geschil of sprake is van een extra waardevermindering van de auto omdat deze een ‘ex-rental’ is en omdat sprake zou zijn van een ‘ex-schade’ auto.
Belanghebbende stelt dat met betrekking tot het voertuig een bedrag van € 12.592 -/- € 375 = € 12.217 als waardevermindering wegens schade in aanmerking dient te worden genomen. Belanghebbende heeft de schade gedeeltelijk zelf binnen het eigen bedrijf hersteld, daarom zijn niet van alle herstelkosten facturen aanwezig. Voor andere schadeposten verwijst belanghebbende naar de overgelegde facturen en bijgevoegd beeldmateriaal, waarop onder meer vliegroest zichtbaar is. De door DRZ bepaalde schade van € 1.211 is door DRZ voor € 940, derhalve voor 78%, als waardevermindering in aanmerking genomen. Belanghebbende staat een hoger percentage waardevermindering voor. De bewijslast daarvoor rust weliswaar op belanghebbende, maar doordat de Inspecteur niet inzichtelijk heeft gemaakt waarop het percentage waardevermindering is gebaseerd is belanghebbende niet in staat het van haar gevraagde tegenbewijs te leveren en is daarmee niet voldaan aan de voorwaarde dat aan belanghebbende voldoende gelegenheid dient te worden geboden het gevraagde tegenbewijs te leveren. Verder heeft DRZ ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de auto een zogenoemde ‘ex-rental’ betreft, hetgeen naar de mening van belanghebbende dient te resulteren in een lagere inkoopwaarde van de auto. Dat de koerslijst van AutotelexPro bij de waardebepaling geen mogelijkheid beidt om rekening te houden met het zijn van “ex-rental” is hier niet van belang omdat belanghebbende geen koerslijstaangifte heeft gedaan, doch een aangifte op basis van een taxatierapport. In verband met het zijn van ‘ex-schade’ auto dient de waarde van de auto vanwege dat schadeverleden verder te worden verminderd met een bedrag van € 2.500.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof haar stelling dat de Inspecteur in het onderhavige geval ten aanzien van haar het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur heeft geschonden, uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.
De Inspecteur wijst ter onderbouwing van zijn stelling dat slechts sprake is van geringe schade op het taxatierapport van de deskundige van DRZ en de daarbij gevoegde foto’s. De bewijslast voor de in aanmerking te nemen waardevermindering rust op belanghebbende. De overgelegde facturen onderbouwen de stelling van belanghebbende niet en ook het namens belanghebbende opgestelde taxatierapport kan daarvoor niet als betrouwbare basis dienen. Verder heeft belanghebbende het door hem bij het schadeherstel in aanmerking genomen uurtarief niet nader onderbouwd. De Rechtbank heeft op goede gronden geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de auto een ex-rental is. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat met een grotere waardedaling van de schade rekening moet worden gehouden.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en tot vernietiging dan wel verdere vermindering van de naheffingsaanslag.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 10, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) wordt, voor zover hier van belang, met betrekking tot gebruikte personenauto’s het op de voet van artikel 9 Wet BPM bepaalde bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering (de afschrijving). In de volgende leden van artikel 10 is de wijze van berekening van de vermindering nader uitgewerkt. Deze regeling is per 1 januari 2022 ingrijpend gewijzigd.
In hoger beroep is tussen partijen niet in geschil dat de bruto BPM (2016) van de auto € 18.471 bedraagt en de historische nieuwprijs ervan € 58.682. Verder zal het Hof hierna uitgaan van de door de Inspecteur gehanteerde handelsinkoopwaarde van de auto zonder schade van € 29.880, nu deze waarde lager is dan de door belanghebbende gehanteerde handelsinkoopwaarde van de auto zonder schade van € 29.977.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van BPM, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting – zoals hier – aannemelijk moet maken. Artikel 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling. De belastingplichtige moet wel voldoende gelegenheid worden geboden het van hem verlangde bewijs te leveren (vgl. onder meer HR 17 januari 2020, nr. 18/03802, ECLI:NL:HR: 2020:63).
Ter zitting en in het bezwaarschrift heeft belanghebbende verklaard dat een aanzienlijk deel van de schade is hersteld vóór de schouw door DRZ. Belanghebbende weet niet precies meer wanneer, doch dit moet volgens belanghebbende in ieder geval vóór 5 juni 2018 zijn geweest. De Inspecteur stelt dat met de mogelijk aldus herstelde schade geen rekening dient te worden gehouden bij de bepaling van de in 4.1 bedoelde vermindering.
Het voorgaande roept de vraag op naar welk moment de schadestaat van een voertuig dient te worden beoordeeld ter bepaling van de omvang van de vermindering als bedoeld in artikel 10 Wet BPM (tekst 2018).
In zijn arrest van 26 maart 2021, nr. 20/00706, ECLI:NL:HR:2021:415, heeft de Hoge Raad onder meer, en voorzover hier van belang, als volgt overwogen:
Doel en strekking van de bpm
Op grond van artikel 1, leden 2 en 4, van de Wet BPM wordt voor een personenauto, een motorrijwiel of een bestelauto bpm verschuldigd ter zake van de registratie ervan in het krachtens de WvW aangehouden kentekenregister (…)
(…)
Registratie en voldoening van bpm
Registratie in het kentekenregister bestaat uit twee elementen en houdt in (1) dat voor een op chassisnummer en technische gegevens geïdentificeerd motorrijtuig een kenteken wordt opgegeven (inschrijving in het kentekenregister), en (2) dat het kenteken vervolgens van een datum wordt voorzien en het motorrijtuig op naam wordt gesteld (tenaamstelling). Uit artikel 2 van de Wet BPM volgt dat de wetgever ervan is uitgegaan dat de tenaamstelling van een motorrijtuig in het kentekenregister de voltooiing van de registratieprocedure betekent en dat op dat moment het belastbare feit voor de bpm zich voordoet.
De voor een motorrijtuig verschuldigde bpm moet worden betaald voordat het motorrijtuig wordt geregistreerd. (…)
De Wet BPM laat het aan de belastingplichtige over om voor een bepaald motorrijtuig de bpm te voldoen en de aangifte in te dienen, en eveneens om het tijdstip daarvan te bepalen. (…)
Vaststelling heffingsgrondslagen naar tijdstip belastbare feit
De hiervoor (…) beschreven verplichtingen brengen mee dat de belastingplichtige op het tijdstip van voldoen van de bpm het bedrag van de verschuldigde bpm moet hebben bepaald aan de hand van de heffingsgrondslagen op het tijdstip waarop het door hem voorgenomen belastbare feit zal plaatsvinden, dat wil zeggen naar de verwachte staat waarin het motorrijtuig verkeert op het tijdstip van afronding van de registratie (…). Dit brengt mee dat de belastingplichtige is gehouden om op voorhand het verschuldigde bedrag aan bpm te bepalen (a) naar het tijdstip van voltooiing van de registratie (…), en (b) naar de staat waarin het motorrijtuig op dat tijdstip verkeert. De inspecteur kan nadien de te weinig geheven belasting naheffen voor zover het bedrag dat is betaald minder is dan het bedrag dat behoorde te zijn betaald.
In artikel 10 van de Wet BPM is geregeld hoe voor gebruikte personenauto’s de verschuldigde bpm wordt bepaald. Die regeling houdt in dat op het bij de personenauto behorende bedrag aan bpm, bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2, van de Wet BPM, een vermindering in acht wordt genomen vanwege de gebruikte staat. Deze vermindering is niet een heffingsgrondslag in de hiervoor in 3.5.1 bedoelde zin. (…) De belastingplichtige dient bij de aangifte opgaaf te doen van de gegevens die zijn gebruikt voor het vaststellen van de in artikel 10, lid 1, van de Wet BPM in aanmerking genomen vermindering.”
Naar het oordeel van het Hof volgt uit hetgeen door de Hoge Raad is overwogen dat in het tot 1 januari 2022 geldende systeem de verschuldigde bpm dient te worden bepaald naar de staat van het voertuig ten tijde van de voltooiing van de registratie, doch dat dit tijdstip niet bepalend is voor het vaststellen van de in aanmerking te nemen vermindering. Dat betreft immers, aldus de Hoge Raad, niet een heffingsgrondslag als bedoeld in onderdeel 3.5.1 van het hiervoor geciteerde arrest.
Ingevolge artikel 10, leden 8, en 10 Wet BPM (tekst 2018) kan – kort gezegd – voor een voertuig met meer dan normale gebruiksschade de afschrijving worden bepaald met behulp van een taxatierapport onder opgave van de relevante gegevens die bij de aangifte zijn gebruikt. Aan het taxatierapport kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld. Die regels zijn uitgewerkt in artikel 8, lid 4 Uitvoeringsregeling BPM, dat – voor zover hier van belang – luidt:
“De opgaaf bedoeld in artikel 10, negende lid, van de wet bestaat uit:
(…)
b. het bij de aangifte gebruikte taxatierapport:
- dat is opgemaakt ten hoogste een maand vóór het tijdstip dat de belasting ingevolge artikel 1 van de wet is verschuldigd, in de staat waarin het voertuig op dat tijdstip verkeert (…)”
Het tijdstip waarop de belasting ingevolge artikel 1 Wet BPM (tekst 2018) is verschuldigd valt samen met de voltooiing van de registratie, derhalve met het tijdstip van de tenaamstelling. Aldus volgt uit artikel 8, lid 4 Uitvoeringsregeling BPM, dat het bij de aangifte gebruikte taxatierapport dient te zijn opgemaakt uiterlijk één maand voor de tenaamstelling van het voertuig. Daaruit volgt naar het oordeel van het Hof dat ook de eventuele schade in ieder geval op dat moment nog aanwezig dient te zijn. Dat volgt ook uit de in artikel 10, lid 10 Wet BPM jo. 8, lid 8 Uitvoeringregeling BPM opgenomen regeling waarbij de Inspecteur kan bepalen dat het voertuig gedurende ten hoogste zes werkdagen na de datum waarop de aangifte is ingediend in ongewijzigde staat beschikbaar wordt gehouden.
In het hier voorliggende geschil is sprake van een door belanghebbende bij de aangifte gebruikt taxatierapport opgesteld op 17 mei 2018 (2.4). De door belanghebbende gestelde schade is hersteld in ieder geval vóór 5 juni 2018 (4.4). De auto is op 27 augustus 2018 op naam gesteld (2.6).
Uit hetgeen is overwogen onder 4.9 en 4.10 volgt dat, nu de tenaamstelling van de auto heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2018 en de schade méér dan één maand daarvoor door belanghebbende is hersteld, die herstelde schade – wat daar ook van zij – reeds daarom niet in aanmerking kan worden genomen bij het bepalen van de in artikel 10 Wet BPM bedoelde vermindering.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende verder niet aannemelijk gemaakt dat bij het bepalen van de omvang van de vermindering met meer schade rekening gehouden dient te worden dan reeds door de Inspecteur werd geaccepteerd. Het door belanghebbende gebruikte taxatierapport voldoet niet aan de in artikel 8, lid 4 Uitvoeringsregeling gestelde voorwaarden nu het ruim vóór 27 juli 2018 (één maand vóór datum tenaamstelling) werd opgesteld. De verklaring ter zitting van het Hof door taxateur [naam1] ( [naam1] ), dat hoewel hij de auto niet zelf heeft gezien, volgens hem nog steeds sprake was van in ieder geval € 5.000 restschade, kan belanghebbende evenmin baten nu die verklaring – wat daar verder van zij – kennelijk ziet op de situatie zoals deze was ten tijde van de schouw bij DRZ op 5 juni 2018 en belanghebbende desgevraagd ter zitting niet heeft kunnen aangeven óf en op welk tijdstip de schade eventueel is hersteld. De vraag of, zoals de Inspecteur heeft gesteld, de door [naam1] ter zitting ingebrachte kostencalculatie als zijnde tardief buiten beschouwing dient te worden gelaten, behoeft daarom geen beantwoording.
De Inspecteur is bij de berekening van de in aanmerking te nemen schade, bij het herstel van de schade, uitgegaan van een arbeidsloon van € 75. Dat van een hoger arbeidsloon dient te worden uitgegaan zoals belanghebbende stelt, is door belanghebbende – op wie ook te dezen de bewijslast rust – niet aannemelijk gemaakt. De stelling dat DRZ zelf uitgaat van een hoger uurloon is in dat verband onvoldoende nu Inspecteur onweersproken heeft verklaard dat dat ziet op latere jaren dan 2018.
De door belanghebbende aangevoerde bezwaren tegen het in aanmerking van 72% van het schadebedrag als bedoeld in bijlage 1 van de Uitvoeringsregeling BPM, missen reeds grond doordat de Inspecteur niet 72% waardevermindering in aanmerking heeft genomen doch 78%. Uitgaande van de in het rapport van DRZ gespecificeerde in aanmerkingenomen schade (2.5) beschikte belanghebbende over voldoende gegevens om in staat te zijn om bewijs te leveren dat een hoger percentage in aanmerking diende te worden genomen.
Niet in geschil is dat sprake is van een ‘ex-rental’. Belanghebbende heeft aangifte gedaan door middel van een taxatierapport. Daarbij is uitgegaan van een waardebepaling van de auto in onbeschadigde staat uitgaande van de koerslijsten van AutotelexPro, welke koerslijst geen rekening houdt met het onderscheid wel of geen ex-rental. In het taxatierapport is wel rekening gehouden met een aftrek vanwege het zijn van ex-rental van € 650, met daarbij de omschrijving “afl. klaarmaken ex-huurauto”, hetgeen verder niet door belanghebbende is gespecificeerd. Het taxatierapport voldoet echter ook op zichzelf niet aan de daaraan gestelde voorwaarden (4.12). Onder deze omstandigheden acht het Hof een aftrek vanwege het zijn van ex-rental niet aan de orde.
In geschil is tenslotte nog of bij de waardebepaling van de auto rekening gehouden dient te worden met een correctie vanwege de omstandigheid dat naar de mening van belanghebbende sprake is van een “ex-schade” auto zoals belanghebbende stelt doch de Inspecteur bestrijdt. De bewijslast voor de ex-schade waardevermindering rust op belanghebbende.
Naar het oordeel van het Hof kan het schadeverleden van een voertuig, afhankelijk van de omstandigheden zoals de aard en omvang van de schade, het prijssegment van het voertuig, de leeftijd en de kilometerstand, een waardedrukkend effect op de handelsinkoopwaarde van een voertuig hebben. Bij de aard van de schade kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de oorzaak van de schade (ongeval, diefstal, brand of vernieling) en de plaats waar de schade aan het voertuig zich bevindt (frontaal, zijkant, achter) en of daarbij meer of minder essentiële onderdelen zijn beschadigd. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat een dergelijk schadeverleden bij een latere verkoop zal moeten worden gemeld aan een potentiële koper. Bij de inkoop van een voertuig zal hiermee dan rekening kunnen worden gehouden.
Het Hof is van oordeel dat – ook indien wordt uitgegaan van de door belanghebbende gestelde aanvankelijk aanwezige schade aan de auto – de door belanghebbende in verband daarmee, op een algemene schade waardcorrectie tabel van de federatie TMV gebaseerde in aanmerking genomen waardedaling van € 2.500, onvoldoende is om de stelling van belanghebbende dat bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde van de onderhavige auto ten onrechte geen rekening zou zijn gehouden met het zijn van “ex-schade” auto aannemelijk te achten. Het Hof acht toepassing van de TMV tabel in het licht van hetgeen is overwogen in onderdeel 4.17 hiervoor, te algemeen om daarmee de gestelde waardevermindering te aannemelijk te maken
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond.