Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4051, 21/00198
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4051, 21/00198
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 17 mei 2022
- Datum publicatie
- 27 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2022:4051
- Zaaknummer
- 21/00198
Inhoudsindicatie
Wet tegemoetkomingen loondomein. Loonkostenvoordeel oudere werknemer.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 21/00198
uitspraakdatum: 17 mei 2022
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 januari 2021, nummer AWB 20/710, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij beschikking van 18 juli 2019 is op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein aan belanghebbende voor het jaar 2018 een loonkostenvoordeel oudere werknemer toegekend van € 15.154 en een minimumjeugdloonvoordeel van € 2.122 (hierna: de beschikking Wtl).
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 december 2019 de beschikking Wtl gehandhaafd.
De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 5 januari 2021 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft op 10 februari 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
De Inspecteur heeft op 7 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft op 22 maart 2022 pleitnotities ingediend. De Inspecteur heeft op 29 maart 2022 een pleitnota ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 30 maart 2022. Namens belanghebbende is verschenen [naam1] , werkzaam bij [naam2] B.V. te [plaats1] , bijgestaan door [naam3] en [naam4] . Namens de Inspecteur is verschenen [naam5] . Van de zitting is een procesverbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Op 13 februari 2017 is [naam6] bij belanghebbende in dienst getreden. [naam6] is geboren [in] 1957.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) heeft op 23 maart 2018 ten name van [naam6] een doelgroepverklaring verstrekt ten behoeve van de premiekorting oudere werknemer in de zin van artikel 47 Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv), zoals die bepaling luidde tot en met 31 december 2017.
Naar aanleiding van deze doelgroepverklaring heeft belanghebbende op 19 april 2018 een correctiebericht voor de loonheffingen ingediend (hierna: het correctiebericht van 19 april 2018) waarin onder meer de aangifte over het laatste aangiftetijdvak van 2017 is aangevuld door op het bedrag van die aangifte op collectief niveau alsnog de betreffende premiekorting op grond van de Wfsv in mindering te brengen.
Belanghebbende heeft in de loonaangiften voor het jaar 2018 voor [naam6] verzocht om een loonkostenvoordeel oudere werknemer.
Blijkens de voorlopige berekening van het UWV van 12 maart 2019 is voor [naam6] geen loonkostenvoordeel oudere werknemer toegekend.
Naar aanleiding van deze voorlopige berekening heeft belanghebbende op 17 april 2019 een tweede correctiebericht voor de loonheffingen ingediend waarin de aangifte over het laatste aangiftetijdvak van 2017 ten aanzien van [naam6] op nominatief niveau is aangevuld met de indicatie voor premiekorting oudere werknemer (door een “J” aan te vinken).
Bij de beschikking Wtl van 18 juli 2019 heeft de Inspecteur voor [naam6] geen loonkostenvoordeel oudere werknemer toegekend.
De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep nog relevant, overwogen dat per 1 januari 2018 de premiekorting voor oudere werknemers op grond van de Wfsv is omgezet in het loonkostenvoordeel oudere werknemers waarop werkgevers op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein (hierna: Wtl) aanspraak kunnen maken, dat in artikel 6.2 Wtl een overgangsregeling is getroffen voor de werknemers waarvoor in 2017 al gebruik is gemaakt van de premiekorting, dat belanghebbende ter zake van [naam6] niet tijdig heeft voldaan aan de voorwaarde van de overgangsregeling dat uiterlijk 1 mei 2018 de indicatie voor de premiekorting oudere werknemer in de aangifte over het laatste aangiftetijdvak van 2017 moest zijn opgenomen, dat van deze fatale wettelijke datum niet kan worden afgeweken en dat daarom belanghebbende niet in aanmerking komt voor toepassing van de overgangsregeling.
3 Geschil
In geschil is of de Inspecteur voor [naam6] terecht geen loonkostenvoordeel oudere werknemer heeft toegekend. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
Belanghebbende betoogt dat zij vóór 1 mei 2018 de juiste gegevens in haar salarissoftware heeft ingevuld, dat zij meende dat dit via het correctiebericht van 19 april 2018 ook als zodanig bij de Inspecteur was doorgekomen en dat zij pas in maart 2019 hoorde dat de indicator voor de premiekorting oudere werknemer voor [naam6] in aanvulling op de aangifte over het laatste aangiftetijdvak van 2017 als gevolg van een softwarefout niet was doorgekomen. Omdat zij ten aanzien van [naam6] feitelijk aan alle voorwaarden voldoet en tot de voorlopige berekening van 12 maart 2019 voor haar geen aanleiding bestond om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het correctiebericht van 19 april 2018 en zij aldus te goeder trouw was, mag deze softwarefout haar niet worden tegengeworpen, aldus belanghebbende. Steun voor dit betoog ontleent belanghebbende aan de uitspraak van Hof Amsterdam van 30 november 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:4304, waarin in een soortgelijk geval is geoordeeld dat herstel mogelijk moet zijn ter afwending van de verstrekkende gevolgen voor de werkgever en dat een andere uitkomst in strijd zou komen met het rechtsbeginsel van evenredigheid.
Volgens de Inspecteur heeft de Rechtbank op goede gronden geoordeeld dat het overgangsrecht niet van toepassing is, doet daaraan niet af dat belanghebbende eventueel te goeder trouw was ten aanzien van de indicator voor de premiekorting oudere werknemer en dienen eventuele softwareproblemen in beginsel voor rekening en risico van belanghebbende te blijven. De Inspecteur wijst daarbij voorts erop dat, anders dan in de zaak die bij Hof Amsterdam speelde, het nadeel voor belanghebbende van € 5.957 (zie 3.4 hierna) relatief laag is vergeleken met haar totale loonsom van ongeveer € 8 miljoen.
Partijen zijn eensluidend van mening dat het toegekende loonkostenvoordeel oudere werknemer met 1.953 uren x € 3,05, ofwel € 5.957 moet worden verhoogd als belanghebbende in het gelijk wordt gesteld.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot verhoging van het toegekende loonkostenvoordeel oudere werknemer tot € 21.111. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.