Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5844, 21/00676

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 05-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5844, 21/00676

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
5 juli 2022
Datum publicatie
15 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:5844
Formele relaties
Zaaknummer
21/00676

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Geïndividualiseerde inkomstenbelasting in strijd met EVRM en/of IVBPR?.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 21/00676

uitspraakdatum: 5 juli 2022

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 mei 2021, nummer AWB 20/6169, ECLI:NL:RBGEL:2021:2278, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.544.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 oktober 2020 de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).

1.4.

De Rechtbank heeft bij uitspraak van 6 mei 2021 het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende heeft op 14 juni 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

De Inspecteur heeft op 11 oktober 2021 een verweerschrift ingediend.

1.7.

Belanghebbende heeft op 13 december 2021 een nader stuk ingediend.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2022. Deze zaak is gezamenlijk behandeld met de zaak van belanghebbendes echtgenote met nummer 21/00677. Belanghebbende en zijn echtgenote zijn verschenen. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] .

1.9.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende, geboren [in] 1983, is gehuwd met [de echtgenote] (hierna: zijn echtgenote). Zij hebben samen drie kinderen.

2.2.

Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar 2019 loon uit dienstbetrekking genoten ten bedrage van € 74.382. Na aftrek van de kosten eigen woning en van giften resteert een belastbaar inkomen van € 64.544, waarover belanghebbende een bedrag van € 23.303 aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen is verschuldigd.

2.3.

Zijn echtgenote heeft in het onderhavige jaar een resultaat uit overige werkzaamheden genoten ten bedrage van € 295. Aan de echtgenote is een aanslag opgelegd die resulteert in een te ontvangen bedrag van € 556 aan uitbetaalde heffingskortingen.

2.4.

Belanghebbende heeft bij de Rechtbank betoogd dat hij en zijn echtgenote in vergelijking met tweeverdieners met hetzelfde gezinsinkomen, onevenredig veel belasting betalen – naar zijn zeggen een bedrag van € 10.302 meer aan inkomstenbelasting dan een gezin met tweeverdieners – hetgeen een schending van verdragsbepalingen behelst. De Rechtbank heeft dit betoog verworpen en in dat verband overwogen dat van een schending van artikel 8 EVRM (recht op familie- en gezinsleven), artikel 26 IVBPR en/of artikel 14 EVRM (verbod op discriminatie) en artikel 1 EP bij het EVRM (eigendomsrecht) geen sprake is.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de geïndividualiseerde heffing van inkomstenbelasting een schending van het EVRM dan wel het IVBPR behelst, omdat zij een niet te rechtvaardigen ongelijke behandeling teweegbrengt van één- en tweeverdienersgezinnen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

3.2.

Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven dat hij in wezen betoogt dat het in strijd is met verdragsrechtelijke bepalingen dat het arbeidsinkomen niet is begrepen onder de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen bedoeld in artikel 2.17, lid 5, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB).

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2019 met een bedrag van € 10.302. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslag IB/PVV 2019.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing